31 OKTOBER 1991 505 het kader van collegiaal bestuur. Ik heb net ook in de richting van de heer Van Fessem geschetst, waarom ik bij de beantwoording in eerste termijn voor een bepaalde aanpak heb gekozen. Het komt op een bepaalde manier over. Daar trek ik ook duidelijk een les uit. Ingaand op Uw vragen, waarvan U zegt dat ik niet op alles evenzeer ben ingegaan, loop ik ze nog even na. Uw opmerking over de prioriteit bij de afdeling verkeer en vervoer heb ik in eerste instantie niet zozeer als een vraag beschouwd, maar als een inleiding op de volgende vraag namelijk: waar blijven de grote bestemmingsplannen? De prioriteit bij de afdeling ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer moet niet alleen liggen bij de grote bestemmingsplannen, maar moet ook bij andere zaken liggen. Wat wel veel scherper in beeld gebracht moet worden is waar die hoofdpunten van beleid zitten. Die zitten vooral op het verkeersge bied, als wij denken aan het structuurschema verkeer en vervoer, de deelnota Hoofdwegenstructuur, de deelnota Parkeerbeleid en de deelnota Langzaam Verkeer, maar ook de bijdrage die Breda moet leveren aan de vervoerregio. Want dan kijkt men ook naar de grootste stad in de regio en zegt men: jullie kunnen wel wat kennis en menskracht leveren. Ten aanzien van de R.O.-poot, de stedebouwpoot, moet er een groter accent worden gelegd op het realiseren van grote bestemmingsplannen. Ik heb U dat ook eerder toegezegd en dat zal ook gebeuren. Op korte termijn zult U een aantal grote bestemmingsplannen zien verschijnen. Daarnaast is het zo en dat is een toezegging uit de commissie ruimtelijke ordening, dat onderzocht wordt in hoeverre de ambtelijke uren die aanwezig zijn op een andere wijze kunnen worden besteed, effectiever kunnen worden besteed en voldoende zijn om met name die grote klussen, zoals die grote bestemmingsplannen, uit te voeren. De directeur van de dienst is op dit moment met een eerste ambtelijke berekening bezig en ik verwacht als porte feuillehouder eerdaags daarover een rapportage. Over Uw vraag naar het personeel in het kader van de stadsvernieuwing moet ik zeggen, en dienaangaande sluit ik ook aan bij collega Römkens, dat het op dit moment vrij lastig is voor het college om daarover een harde uitspraak te doen, omdat in de nota die Heerma ons heeft toege stuurd staat, dat hij pas in het voorjaar met precieze uitspraken zal komen. Dat is een. Op de tweede plaats, U weet ook dat in het meerjarenplan stadsvernieuwing een groot stuwmeer staat aangegeven van miljoenen. Dat betekent dat wij daarin enige speelruimte hebben, dat stuwmeer loopt natuurlijk, als dat niet meer wordt gevuld, langzaam leeg, maar dat geeft ons wat tijd om maatregelen te nemen om bepaalde activiteiten af te bouwen, te temporiseren, en personele oplossingen te zoeken. In de derde plaats herinner ik U aan de toezegging dat het college de stuurgroep stadsvernieuwing opdracht heeft gegeven een aantal voorstellen te doen over: hoe om te gaan met die verwachte bezuinigingen? Daarmee moet de stuurgroep stadsvernieuwing aan de slag. Ik verwacht als portefeuillehouder daarover over niet al te lange tijd concrete zaken. Ik hoop dat ik op deze wijze Uw vragen heb beantwoord in de geest zoals U en ik vinden dat je met vragen moet omgaan. Tenslotte in de richting van Groen Links. U vraagt: hoe ga je nu om met de automobiliteit? Ik herinner U aan het concept-structuurschema verkeer en vervoer, dat door mijn ambtsvoorgangster in de commissie ruimtelijke ordening aan de orde is gesteld. Toen was het nog een ambtelijk stuk, bovendien een stuk van een bureau. Ik herhaal een aantal essentiële zaken daaruit: wij willen het gebruik van de auto's in Breda percentueel gelijk houden; wij willen een verdubbeling van het openbaar vervoer en wij willen een forse toename van het fietsverkeer, ik meen uit mijn hoofd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 505