31 OKTOBER 1991 515 inziens een wat overbodige handeling zou zijn. Ten aanzien van de Stichting Woonruimteverdeling Breda mag ik aannemen, maar daar kan de wethouder wellicht antwoord op geven, dat binnen niet al te lange termijn de commissie stukken ter bespreking ter hand zullen worden gesteld, met name waar het gaat om de voorwaarden waarbinnen het terugtrekken van de gemeente uit de S.W.B. zou moeten plaatsvinden. Naar onze inzichten moetje ervoor zorgen datje afspraken met elkaar maakt, alvorens je stappen onderneemt om die terugtrekbeweging te doen. Een discussie daarover dient toch zeker ook in de commissie plaats te vinden. Het raadsvoorstel: op de bijlagen heeft, mevrouw Van Beusekom al uitgebreid namens de V.V.D. gereageerd. In grote lijnen kan ik zeggen dat de P.v.d.A. het met dat deel van het verhaal zeer eens is, waar het gaat over het aangeven waar de middelen vandaan zouden moeten komen, daar waar de dienst volkshuisvesting aangeeft 3,5 formatieplaats nodig te hebben om het werk te kunnen blijven doen, namelijk uit die terugtrekbeweging die ik zo net schetste. Het voorstel zal vanavond wel worden vastgesteld, maar dat lijkt mij weinig realistisch, omdat er nogal wat gepraat moet worden over de condities waaronder en de voorwaarden waarbinnen rondom de S.W.B. en de Woonruimtewet de middelen eventueel vrij zouden kunnen komen. Dat wordt geplaatst op een termijn die mij niet in alle redelijkheid haalbaar lijkt op 1 januari 1992 zal dat het geval moeten zijn. Volgens onze informatie is de zaak in de richting van de S.W.B. tot nu toe in ieder geval niet duidelijk genoeg besproken. Wij vinden dat nogal onzorgvuldig en wij vinden het ook wat prematuur om aan te geven dat die middelen, als ze al vrij zouden komen, dan ook ingezet zouden moeten worden voor die 3,5 formatieplaats. Overigens heeft de exacte onderbouwing van de noodzaak van 3,5 formatieplaats de commissie nog niet bereikt. Los van het feit of ik het wel of niet een legitieme of een wenselijke zaak zou achten, is dat natuurlijk wel noodzaak, alvorens je op een goede wijze kunt beoordelen of de vrijkomende middelen inderdaad aan die kant zouden moeten worden ingezet, of wellicht elders een plaats zouden kunnen vinden. Een concrete vraag aan de wethouder: kunt U aangeven op welke wijze richting de S.W.B. de informatie is gegaan ten aanzien van het voorstel dat nu voor ons ligt, namelijk het vinden van dekking uit de S.W.B. en de woonruimtewetmiddelen; kunt U aangeven op welke termijn U denkt dat gerealiseerd zou kunnen worden dat die middelen vrij zouden moeten komen; kunt U aangeven, als mijn veronderstelling juist is namelijk dat het niet op korte termijn een haalbare zaak is, wat dat voor consequenties heeft voor de dienst volkshuisvesting die wel aangeeft 3,5 formatieplaats nodig te hebben en een aantal zaken per januari 1992 laat ingaan? Wat zijn, als daar de middelen daarvoor niet te vinden zijn, de werkelijke inhoudelijke consequenties? De heer MAAS Aan de orde is de vaststelling van de nota Volkshuisvesting. De nota kan geplaatst worden in een tijd waarin er sprake is van decentralisatie van overheidstaken en van het afstoten van gemeentetaken. Ook onder het huidige C.D.A./P.v.d.A.-kabinet is er sprake van een terugtredende overheid. Terug naar de kerntaken! Speciaal op het gebied van volkshuisvesting is deze tendens mede ingegeven door een veranderen de markt. Was er tot lang na de oorlog sprake van een kwantitatieve krapte op de woningmarkt, tegenwoordig spreken we liever van een kwalitatieve krapte op de woningmarkt. In de nota wordt hierop ingegaan door aandacht te besteden aan de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1991 | | pagina 515