7 MAART 1991
71
dan dat doublures ten opzichte van de andere bestuurslagen
worden voorkomen en dat er van een open huishouding in elk
geval geen sprake zal zijn. Lichtere samenwerkingsverbanden
lijken aantrekkelijker, maar zijn minder effectief dan een
bovengemeentelijk bestuur. Daarom meent de V.V.D.-fractie
dat het college er goed aan heeft gedaan het stedelijk ge
bied van de stadsregio Breda aan te melden voor de komende
experimenten in het kader van de Interimwet voor de stede
lijke gebieden. In de tweede plaats is het naar onze mening
van belang vast te stellen dat de commissie, hoewel de ruim
telijke problematiek van Breda niet expliciet tot haar op
dracht behoorde, toch onder de laag inventariserende knel
punten binnen de stadsregio signaleert dat Breda een knel
punt heeft op het terrein van het volkshuisvestings- en het
bedrijfsvestingsbeleid. Beleidsgebieden die beide een hoofd
taak zullen vormen voor een in te stellen stadsregiobe-
stuur. Breda heeft volgens de commissie te weinig grond
voor woningbouw en voor bedrijfsterreinen. Het regiobestuur
kan zijn taak met betrekking tot volkshuisvesting en econo
mische ontwikkeling alleen naar behoren vervullen, als het
knelpunt van de ruimtenood van Breda in samenhang met de
vorming van het stadsregiobestuur op voorhand wordt opge
lost. Aldus het rapport. Anders gezegd, mijnheer de voorzit
ter, oplossing van de ruimtenood van Breda is voorwaarde
voor een oplossing van de bestuurlijke problematiek. De
V.V.D.-fractie onderschrijft deze zienswijze, maar spreekt
op dit moment geen mening uit over de manier waarop de ruim
tenood het best kan worden opgelost. De commissie noemt
twee mogelijkheden: convenanten en gemeentelijke herinde
ling. Wij menen dat in goed overleg tussen de stadsregioge
meenten een keuze moet worden gemaakt zonder dat vooraf ten
opzichte van de centrumgemeente al een onwrikbare positie
wordt ingenomen. De V.V.D.-fractie heeft indertijd bij de
behandeling van het gemeentelijk structuurplan gepleit voor
het aangaan van bestuursovereenkomsten. Ons is bekend dat
daarover overleg gaande is met de randgemeenten. Om een
beeld te krijgen van de haalbaarheid van deze vorm van ge
meentelijke samenwerking vragen wij het college welke resul
taten dit overleg tot dusver heeft gehad? Voor de goede or
de en voor alle duidelijkheid, het gaat ons niet om de
vraag of het Bredase college het convenant een geschikt mid
del vindt om een zo ingewikkelde materie te regelen, maar
om inzicht te krijgen in de politieke wil die er bij de
randgemeenten is om een dergelijke regeling te treffen om
convenanten aan te gaan. Verder zouden we graag vernemen of
het werk in het kader van de bestuurlijke overleggroep
stedingsmodel naar wens verloopt. Het gaat om het ontwikke
len van een gemeenschappelijke ruimtelijke visie. Loopt dat
lekker, voorzitter? Dat is ook een belangrijke indicatie.
De stadsregiogemeenten zijn er zich terdege van bewust dat
ze ten volle profijt kunnen hebben van de positieve uitstra
ling van het stedelijk knooppunt Breda. Het zou echter een
illusie zijn, menen wij, als ze zouden denken dat die gun
stige effecten zich in dezelfde omvang zullen voordoen als