26 MAART 1992 129 II. MEDEDELING VAN INGEKOMEN STUKKEN. Akkoord met de stukken onder C. en D. 36. WIJZIGING SAMENSTELLING DIVERSE RAADSCOMMISSIES. 37. BESCHIKBAAR STELLEN VAN EEN KREDIET GROOT 450.000,- TER VERVAN GING VAN EEN TWEETAL BRANDWEERVOERTUIGEN DOOR ééN BLUSVOERTUIG. Akkoord. 38. MATERIëLE RECHTSPOSITIE RAADSLEDEN EN WETHOUDERS. De heer GARRITSEN Over dit voorstel hebben wij uitvoerig gesproken in de commissie algemene zaken en de commissie financiën. Onze fractie heeft kenbaar gemaakt dat wij ten aanzien van de vergoe ding van raadsleden het een beter voorstel zouden vinden als het Rijk, waar dit geld vandaan komt, het geld zou inzetten om de materiële positie van raadsleden te verbeteren, voor met name de knelpunten die wij signaleren. Iemand die raadslid is kan dat soms moeilijk combine ren met een baan, of gaat soms minder werken. De rechtspositie van die raadsleden zou verbeterd moeten worden. Dat is niet gebeurd door het Rijk. De centen zijn direct doorge sluisd naar de gemeente. En nu ligt er een voorstel om de vergoeding aan raadsleden te verhogen. Die zaak is financieel afgedekt door een bedrag in het gemeentefonds. Los van het feit dat wij liever gezien zouden hebben dat het op een andere wijze was gegaan, want wij vinden voor een raadslid met ook nog een volledige baan de vergoeding ruim voldoende, maar omdat er toch een geoormerkt bedrag richting Breda gaat, kunnen wij ons vinden in de besteding zoals die wordt voorgesteld. Met de vaste onkostenvergoeding voor de collegeleden hebben wij toch de nodige problemen, met name omdat de representatiekosten de laatste jaren toch al flink zijn gestegen. De reis- en verblijfskosten die gedeclareerd worden, en dat hebben wij pas bij de jaarrekening nog eens kunnen zien, zijn fors toegenomen en wij hebben er al een tweede dienstauto bij. Wij denken dat een vaste onkostenvergoeding naar onze mening iets is, dat niet zou moeten gebeuren. De verwijzing dat het bij andere steden ook gebeurt, is voor ons geen argument. Een ander punt is het volgende. Doordat het Rijk zegt dat deze mogelijk heid is geschapen, lijkt het nu alsof wij het in feite móéten doen! Dat is absoluut niet het geval. Het laatste punt: het wordt gedekt uit de post onvoorzien. Er liggen altijd een paar criteria onder de post onvoorzien. Het moet eigenlijk iets zijn dat onontkoombaar is: dit voorstel lijkt ons zeker niet onontkoombaar; en onuitstelbaar: wij zien ook niet in waarom het niet uit te stellen is. Als het college dat dan wil, dan lijkt het ons veel beter om dat gewoon in de begroting mee te nemen en dan met een voorstel te komen, dan het op deze wijze te doen en dan nog met terugwerkende kracht ook. Dat heeft de P.v.d.A. ook al aangekaart. Dat vinden wij ook een zaak die niet zou moeten. Nogmaals, er kan best verschil zijn over de hoogte van de vergoedingen die in andere gemeentes worden uitgekeerd aan collegeleden, er kan verschil van mening mogelijk zijn over de hoogte van de wethouderssalarissen, maar wij vinden dat je het op deze manier niet zou moeten doen. Wij vinden dat, als er onkosten worden gemaakt in de functie van wethouder namens het college, die zaken dan gewoon zouden moeten worden gedeclareerd, zoals dat op dit moment ook gebeurt. Wij zien niet in waarom wij nu uit onvoorzien een bedrag van 7.200,-- per wethouder beschikbaar moeten stellen. De VOORZITTER

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 129