26 MAART 1992 130 In het kort de argumenten van het college. Op de eerste plaats en dat moet denk ik voorop staan, gaat het hier om een landelijke regeling. Op basis van een landelijk onderzoek is men tot de conclusie gekomen dat dit bedrag nodig is, wil je wethouders van een stad van een omvang van Breda op een goede manier laten functioneren. Met andere woorden, wij hebben het niet zelf uitgevonden, het is een brief van de minister van Binnenlandse Zaken, die op basis van een uitgebreid onderzoek tot deze normen komt. Op de tweede plaats, als het gaat om de vergelijking met raadsleden: het is niet voor niets dat uit datzelfde onderzoek ook is gebleken dat de raadsleden worden onderbetaald. Het zou dan wat onlogisch zijn om vanavond de raadsleden wel salarisverhoging te geven en de wethouders in dat opzicht achter te laten. Er is alle reden voor om raadsleden en ook wethouders gezien hun functie zoveel mogelijk op een gelijke manier te behandelen. Op de derde plaats: het is bekend en dat heb ik ook gezegd tijdens het overleg in de commissie, dat vergelijking met andere steden leert dat Breda in het verleden al buitengewoon karig is geweest als het gaat om een fatsoenlijke honorering van de wethouders. Op de vierde plaats lijkt mij de combinatie van deze voorstellen de meest ge wenste, omdat het in beide gevallen gaat om een verbetering van de rechtspositie, er zit geen principieel verschil in. En tenslotte als het gaat om de terugwerkende kracht voor de raadsle den: het zou natuurlijk wel buitengewoon merkwaardig zijn als wij vanavond de wethouders zouden discrimineren en uzelf wel een verhoging van de vergoeding met terugwerkende kracht zouden gunnen. Dat lijkt mij teveel van het goede. Dit lijken mij genoeg argumenten, maar ik heb ze al eerder gebruikt, om het voorstel van het college onverkort te handhaven en met volle overtuiging. De heer GARRITSEN Met al uw argumenten overtuigt u ons niet. Dat zal duidelijk zijn. Voor wat betreft het punt dat u aansnijdt over de salariëring van collegeleden vinden wij dat in dat geval de salaris schalen zouden moeten worden aangepast. Dan moet die discussie daarover plaatsvinden. Maar als het gaat over onkostenvergoeding vinden wij dat de onkosten moeten worden gedecladeerd als zij worden gemaakt in de functie van wethouder. De VOORZITTER Voor alle duidelijkheid: de minister heeft juist niet gekozen voor salarisverbetering, dat is de bevoegdheid van de minister. U weet dat die salarissen zijn vastgesteld. Zij heeft gekozen voor deze onkostenvergoeding, te betalen door de gemeente zelf. Dat is een keuze van de minister geweest en zij heeft dat niet zomaar uit haar duim gezogen. Ze heeft daarvoor een tamelijk goed onderzoek laten uitvoeren. De heer GARRITSEN De minister heeft er niet voor gekozen. De minister heeft eigenlijk alleen maar gezegd, je kunt een bedrag uitkeren aan onkostenvergoeding. De gemeente is er vrij in om dat te doen. Het is niet zo, wat ik in eerste termijn reeds zei, maar zo brengt u het bijna, dat het een zaak is die de gemeente ook maar móét doen, neen, er is een mogelijkheid geschapen om dat uit te keren. Maar nogmaals, op grond van onze argumenten zeggen wij dat je dat absoluut niet moet doen. Het enige hoop- gevend punt dat in uw beantwoording zit is dat u zegt dat ze nu beter kunnen functioneren. Laten wij hopen dat dat dan een voordeel is, maar voor de rest gaan wij niet akkoord met dit voorstel. De VOORZITTER Ik vind dat u alleen maar beter functionerende wethouders kunt krijgen als u nu ook voor stemt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 130