26 MAART 1992 132
realiseren, dan is er eind 1993 heel wat tot stand gekomen in Breda, waarmee alle betrokke
nen zeer tevreden mogen zijn. Toch vraag ik uw speciale aandacht voor de centrale organisatie
kinderopvang, waarover in de commissie al uitgebreid is gesproken. Nogmaals dring ik erop
aan dit moeizame proces waar mogelijk te bespoedigen. Wellicht is er nog een korte nadere
informatie na het gesprek dat, naar ik meen, op 24 maart is gevoerd. In het preadvies spreekt
u over financiële risico's. Ook daarover heb ik in de commissie reeds opgemerkt dat deze risi
co's voor onze fractie, gezien de op het spel staande belangen en uitvoeringsmogelijkheden,
alleszins verantwoord en aanvaardbaar zijn. Punt D. van het besluit, gevoegd bij de laatste
alinea over de financiële risico's, geeft onze fractie het vertrouwen dat de commissie
M.D.S.O. optimaal bij de verdere voortgang betrokken zal blijven. Met betrekking tot
buitenschoolse kinderopvang heb ik nog het een en ander op te merken. Ik was en ben nog
steeds van mening dat deze onvoldoende is en ook lijkt te blijven. In de passage over
buitenschoolse kinderopvang, die recentelijk aan de nota is toegevoegd, schrijft u op pagina 14
dat er eind 1993 136 plaatsen voor vier- tot twaalijarigen beschikbaar zijn. In relatie tot het
aantal baby- en peuterplaatsen is dit aantal beperkt. Op dezelfde pagina iets verder schrijft u:
"Binnen de gesubsidieerde kinderdagverblijven neemt de vraag naar buitenschoolse opvang
snel toe, omdat de huidige 60 plaatsen ontoereikend zijn om vierjarigen, die door willen
stromen vanuit de peutergroepen, op te vangen"Op onze vragen tijdens de commissieverga
dering heeft u een reactie gegeven die overeenkomt met de toevoeging nu in de nota. U
schrijft op pagina 15 bovenaan: "Na afloop van de stimuleringsmaatregel zal bezien worden of
het wenselijk en mogelijk is om meer exploitatiesubsidie aan te wenden voor buitenschoolse
opvang ten koste overigens van baby- en/of peuterplaatsen". Deze toezegging vindt de
C.D.A.-fractie te mager en veel te vrijblijvend. Uit de brieven en de reactie van Valkenhorst
en Hummeloord blijkt duidelijk dat de vraag naar buitenschoolse opvang veel groter is dan het
aanbod. Uitbreiding thans van baby- en peutergroepen, hoezeer ook welkom en noodzakelijk
op zich zelf, zal ongetwijfeld leiden tot een nog grotere problematiek bij vraag en aanbod naar
buitenschoolse opvang. Wellicht, zult u stellen, kan het gastouderproject enig soelaas bieden.
Maar dat is op dit moment naar mijn mening heel onzeker en vaag. Ik voorzie in ieder geval
voor de eerstkomende anderhalf jaar en ook voor de periode vanaf januari 1994 problemen bij
deze opvangmogelijkheid. Wat denkt het college te bieden aan diegenen die willen blijven
deelnemen aan het arbeidsproces als de peuter naar de basisschool gaat? En aan bijvoorbeeld
herintredende vrouwen met kinderen in de leeftijd van vier tot twaalf jaar? Hoe denkt het
college continuïteit te kunnen bieden voor opvang na de peutergroep? Hoe uitstekend uw
overige voornemens en plannen ook zijn op dit terrein, het onderdeel buitenschoolse opvang
blijft onvoldoende en voor de toekomst onduidelijk, of misschien beter gezegd: onzeker. Voor
alle duidelijkheid, los van buitenschoolse opvang blijft het oordeel van de C.D.A.-fractie over
de nota, de inhoud van de nota en het preadvies uiteraard positief. Teneinde te trachten toch
tot een adequate invulling van buitenschoolse opvang te komen, mede gezien de gemaakte
afspraken en de teksten in het programakkoord, heb ik het volgende verzoek aan het college
respectievelijk de portefeuillehouder. Bent u bereid zo spoedig mogelijk de commissie
M.D.S.O. een uiteraard korte notitie ter bespreking voor te leggen, waarin een duidelijk beeld
wordt gegeven van vraag en aanbod en de ervaringsgegevens waarop u op bladzijde 14 van de
nota duidt en voorts met een creatief voorstel te komen om enerzijds de buitenschoolse opvang
tot eind 1993 te regelen en anderzijds nu alvast een globale voorzet te doen voor een structu-
relere aanpak met ingang van 1994.
Mevrouw HEERKENS
Voorliggend preadvies heeft betrekking op de voortgangsnota Kinderopvang. Door het
beschikbaar komen van extra gelden vanuit het Rijk kunnen we ook spreken van een vooruit
gang in de kinderopvang in Breda. In 1989 beschikte Breda over 168 kindplaatsen en dat