29 APRIL 1992 168 hierover al in eerste instantie gezegd, dat was bij de herinrichting van de Bijzondere Bijstand, vanaf 18 jaar is het Studiefonds niet meer nodig. Toen hebben we al als raad besloten om voor de groep tussen de 16 en 18 jaar het Studiefonds nog open te houden. Het Bredaas Studiefonds was inderdaad toen in 1956, als we dit historisch overzichtje nog even nagaan, nodig. Maar onder tussen is de wetgeving op andere terreinen veranderd. De Wet op de Studiefinanciering is regelmatig aangepast, voorzover het toen de Wet op de Studiefinanciering heette, het Provinciaal Studiefonds is ook aangepast, is ook een paar zijwegen ingeslagen, is ook telkens complementair bezig geweest, het Bredaas Studiefonds in feite ook. Hoe langer hoe meer constateerde je dat het Rijk met zijn Wet op de Studiefinanciering in de gaten sprong, dat de provincie de overige gaten nog eens een keer afdichtte en in feite was voor het Bredaas Studiefonds nauwelijks meer ruimte. We hebben toen ook een jaar of drie geleden dacht ik besloten, omdat er in feite sprake was van onderuitputting bij onderwijs, om de zaak veel meer in het kader van het minimabeleid te benaderen, daar lagen ook voornamelijk de aanvragen, vanuit die kring, en om te kijken of vandaar met gerichte actie, met gerichte voorlichting nog mogelijkheden waren. Goed, die waren er, u heeft het overzicht gekregen van de mensen die er gebruik van hebben gemaakt. Ik constateer nu dat door wéér veranderde wetgeving in feite deze voorziening overbodig is. We hebben gezien dat de R.W.W. veel meer mogelijkheden biedt voor wat betreft het studeren met behoud van uitkering, we hebben gezien dat de A.W.B. mogelijkheden biedt, we hebben gezien dat de Bijzondere Bijstand mogelijkheden biedt en bij de G.K.B. hebben we ook nog eens een keer mogelijkheden. Toen de discussie in de commissie aan de orde was: zijn er nog gevallen die eventueel op dit moment dan niet in zicht zijn maar die straks nog tussen de wal en het schip zouden kunnen vallen, hebben we uitgebreid naar elkaar gekeken, we hebben ze proberen te bedenken, we hebben ook de afgelopen week al onze creativiteit er op los proberen te laten, maar wij konden ze niet bedenken. De gevallen zoals ze de afgelopen jaren althans richting gemeente zijn gekomen, zijn allemaal in feite te behandelen via de andere voorzieningen. Echter, komt er een geval dat straks tussen wal en schip zal vallen? Zwart op wit kan ik dat niet ontkennen, dat weet ik niet. Er zou best eens een geval kunnen zijn dat maar zo absoluut weet ik het ook niet, je weet het nooit precies, maar moet je daarvoor deze voorziening in stand houden? Ik denk, waar wij met al onze creativiteit, met al onze casuïstiek, in feite hebben geprobeerd die gevallen te bedenken en ze op dit moment niet bedenken, mocht zo'n geval aan de orde komen, dat dat toch wel heel hypothetisch is en ik denk heel erg incidenteel. Ik geloof er zelfs niet in, maar je mag het natuurlijk niet uitsluiten. Dus waarom een voorziening in stand houden, waarom, maar dat is van ondergeschikt belang overigens, daarover voorlichting plegen, waarom daarvoor de instructie, ook van ondergeschikt belang, voor ambtenaren constant te laten doen, waarom zorgen dat de kennis bij het apparaat, bij de bevolking over deze voorziening aanwezig is, terwijl misschien in de verre toekomst, één geval zich daarvoor zal melden? Ik moet zeggen, ik vind dat eigenlijk niet verstandig. Het is niet zo dat de gemeente niet bereid zou zijn mensen de helpende hand te bieden. Integendeel. Het is niet zo dat wij hier met een vorm van krenterigheid onze Bredase jongeren in feite mogelijkheden willen onthouden, want het gaat inderdaad niet om het bedrag. Het bedrag is tienduizend gulden, we hebben zestigduizend gulden op dit moment over in het lopende jaar, het kan makkelijk worden betaald. Het gaat mij er alleen maar om: waarom moetje iets in stand houden, waarom moetje een voorziening in stand houden, waarvan je op dit moment met bijna 100 of 99,9% kunt zeggen: die wordt niet meer gebruikt want we hebben andere voorzieningen. Welnu, dat is de discussie en het is niet de discussie van: het college is niet bereid om de Bredase jongere die tussen de 16 en de 18 jaar zit, op de een of andere manier minder tegemoet te komen dan het voortvarende en snelle college van 1956 en de daaropvolgende jaren. Dat is dus pertinent niet het geval. De wetgeving met betrekking tot studiemogelijkheden is veranderd de afgelopen jaren. We hebben vorig jaar bij de Bijzondere Bijstand al gezegd: misschien zit er nog een gat voor de 16- tot 18-jarigen, laten we het daarvoor maar even overeind houden en, maar dat kunt u op pagina 6 en 7 lezen van de bijliggende notitie in de stukken, toen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 168