20 FEBRUARI 1992
34
Ik kan me in heel veel woorden vinden die de heer Taks net heeft gezegd. Voor ons zijn drie
punten bij dit voorstel aan de orde. Ten eerste is dat het grijze circuit waarover wordt gesproken.
Dat is voor ons niet echt aangetoond. Wij zijn ons bewust van het feit dat er rondom het
jazzfestival een aantal zaken loopt dat je misschien tot het grijze circuit kunt rekenen. Maar in
hoeverre dat dat werkelijk tot last is voor het jazzfestival en een bedreiging is, is een vraag. Ten
tweede vinden wij de A.P.V., zoals ook de heer Taks opmerkt, een te zwaar middel om hierop
toe te passen. En ten derde menen wij dat déze regelgeving, die we nu eventueel toepassen,
mogelijk op termijn ook voor problemen zal zorgen en dan spannen we het paard achter de wagen.
Daarom komen wij tot een iets andere conclusie dan de heer Taks met zijn fractie. Wij kunnen
helaas niet instemmen met dit voorstel.
De heer GARRITSEN
In de commissie is uitvoerig over dit onderwerp gesproken. Naar onze kant hebt u toch
onvoldoende duidelijk gemaakt wat nu precies verstaan moet worden onder het grijze circuit en
wat er verboden gaat worden als we deze verordening aannemen. Kunt u dat nog eens wat
concreter maken? Wij lezen daarover in het voorstel dat het gaat om een aantal
verkoopstandplaatsen. Ik denk dat dat erg minimaal is. Het tweede punt dat om de hoek komt
kijken is de kwaliteitsbewaking van het jazzfestival. Datgene dat wij hebben gehoord, overtuigt
ons absoluut niet. Er werd gesuggereerd dat bepaalde buitenactiviteiten dan verboden zouden
kunnen gaan worden. Kunt u dat wat concreter maken? Voor het doorvoeren van deze wijziging
van de Algemene Politieverordening en de wijziging van de Geluidhinderverordening willen wij
toch wel een duidelijke onderbouwing. In dat kader vinden wij het niet juist dat je toezegt dat
er een evaluatie komt, waarnaar de V.V.D. heeft gevraagd, maar ik denk dat je voor die tijd
moet weten wat je nu precies gaat invoeren. Ja, die regelingen zijn duidelijk, maar wat zijn de
effecten ervan? En pas dan kun je zeggen: we gaan akkoord en dan kun je ook gaan evalueren.
De VOORZITTER
In de allereerste plaats zou ik tegen de beide eerste sprekers willen zeggen dat het college hun
mening deelt, dat in principe de A.P.V. niet het meest geëigende instrument is om hier wat aan
te doen. Wij hebben bij de onderhavige kwestie gezocht naar andere instrumenten en uiteindelijk
zijn we tot de conclusie gekomen dat deze problematiek alleen maar afdoende te regelen is via
de Algemene Politieverordening en via een wijziging van de Geluidhinderverordening. Dat is
dus de vraag aangaande de juridische systematiek. Overigens blijf je bij dit soort problemen als
gemeente altijd worstelen met de juiste juridische vormgeving, maar na het afwegen van voor-
en nadelen heeft het college uiteindelijk gezegd dat dit ons de meest geëigende weg lijkt. Hiermee
kom ik tot het tweede punt. Dat is de discussie over de kwaliteit van het jazzfestival. We hebben
met elkaar daarover al buitengewoon interessant van gedachten gewisseld tijdens de
commissievergadering en wat de één kwaliteit vindt, vindt de ander geen kwaliteit. Wat de een
een mooie jurk vindt, vindt de ander een afschuwelijke bloemetjesjurk. Dat is dus ook het geval
in de discussie over de kwaliteit van het jazzfestival. Toch kunnen we vaststellen dat er het
afgelopen jaar soms in Breda sprake is geweest van evenementen, waarvan je objectief moet
vaststellen dat die niet bijdragen aan het karakter, aan de kwaliteit van het jazzfestival. En ik
vind en het college vindt daarmee, dat eigenlijk de stichting die het jazzfestival organiseert, van
alle partijen de meest gerede partij is om de kwaliteit te beoordelen. Natuurlijk kun je als stelling,
zoals de heer Garritsen heeft gedaan, betogen of verdedigen dat het het college van B. W.
of de gemeente moet zijn die de kwaliteit beoordeelt. Ik heb daarover al enige woorden gezegd
destijds in het debat over de P.C. Hooftprijs en ik zou de heer Garritsen daarnaar willen
verwijzen, toen het ging over de vraag of de overheid ooit beoordelaar mag zijn van de kwaliteit
van kunst. Uw fractie in de Tweede Kamer was van mening, overigens mijn fractie ook, dat
het niet aan de politiek is om die kwaliteit te beoordelen. Dat betekent dat in dit kader in