20 OKTOBER 1992 403 eerste plaats: de werkwijze zou moeten veranderen door meer op hoofdlijnen te sturen, een breed gedragen vraag in deze vergadering. Met name daardoor zou je het aantal vergaderingen kunnen terugdringen. Op de tweede plaats: er zouden duidelijke keuzes gemaakt moeten worden en hierbij zal moeten worden bezien wat wel en wat niet tot de verantwoordelijkheid van het college behoort. Dit betekent een verdere invulling van de mogelijkheden van delegatie en mandatering en dit kan leiden tot vermindering van de bestuurlijke complexiteit. Op de derde plaats: de raadsleden zouden beter moeten worden uitgerust voor nieuwe taken, met name door vroegtijdige betrokkenheid bij het uitstippelen van het beleid. En op de vierde plaats: het totaal zou moeten leiden tot een beperkter aantal raadscommissies. Elke commissie kan dan bijvoorbeeld een totale sector bestrijken. Wellicht moeten de commissie-indelingen dan ook onafhankelijk worden gemaakt van de portefeuilleverdelingen in het college. En met meer dan één wethouder in een wisselende voorzittersrol, kunnen wij leven. Wat is uw mening hierover? De heer TAKS Hoeveel wethouders hebben wij dan nodig, mijnheer De Leeuw. In uw opzet hebben we dan meer wethouders nodig. Al die wisselende voorzitters lopen in en uit. Dan denk ik De heer DE LEEUW Die lopen niet in en uit. Zij kunnen wisselen per vergadering, mijnheer Taks, en ik dacht dat u dat meteen wel begrepen zou hebbenMinder vergaderingen zou kunnen leiden tot meer praktijk ervaring en dus meer contact met de burgersDit alles leidt tot een veranderende rol tussen college en raad en het gaat daarbij niet om de keuze tussen monisme en dualisme, maar om de ruimte die binnen het monistisch systeem bestaat. Uitgangspunt hierbij is de verbetering van de relatie burger-bestuur middels het creëren van ruimte voor de rol van raadslid als volksvertegenwoor diger. Een rolverdeling die tot gevolg heeft dat de primaire verantwoordelijkheid van het beleidsmatig "produktieproces" bij B. W. komt te liggen. Een politieke voorwaarde is echter dan, dat de raad vroegtijdig bij de formulering van dat beleid wordt betrokken, alsmede bij de resultaten van de uitvoering ervan. Het op een vroeg moment betrekken van de raad kan eveneens stimulerend en efficiënt werken naar het ambtelijk apparaat. De ervaringen met bijvoorbeeld de totstandkoming van het Gemeentelijk Milieubeleidsplan (G.M.P.) en de nota Volkshuisvesting zijn daarvan goede voorbeelden, maar een duidelijke voortzetting van deze lijn hebben wij helaas nog niet gezien. Een sterke doorvoering van dit principe zal er ook voor zorgen dat wij aan die zaak moeten wennen. Een andere mogelijkheid is die van de terugtredende overheid, waarbij de verantwoordelijkheid meer bij de burgers zelf wordt gelegd. Een omslag dus van regelende naar voorwaardenscheppende overheid en dat lijkt ons een aardig puntbij de discussie bijvoorbeeld over de bestuurscommissies. Wij begrijpen dat niet alle beleidsterreinen zich lenen voor deze zaak, maar in de onvermijdelijke discussie over de kerntaken kan deze gedachte worden meegenomen. Verdergaande verzelfstandiging of privatisering sluiten wij dan hierbij zeker niet uit. Wat betreft de benodigde contacten met de burgers nog een zaak. Op ons verzoek om een burgerenquête te houden is nader overleg geweest met de andere fractievoorzitters. Duidelijk was dat er bij de collega-partijen geen behoefte aan bestond om op deze wijze inzicht te krijgen in de wensen en meningen van de Bredase bevolking en wij betreuren dit ten zeerste. Als D66- ffactie hechten wij sterk aan een dergelijke communicatievorm met de burger. D66 zal in 1993 ook zelf een dergelijke enquête houden. Een vorm daarvan hebben wij afgelopen zaterdag op de Markt gehouden en de mensen bleken zeer enthousiast. De heer GARRITSEN De D66-fractie komt met een initiatief voor een burgerenquête. Mag ik de heer De Leeuw de volgende vraag voorleggen? Waarom stemt u ermee in om dat nota bene in het fractievoorzit- tersoverleg, een besloten vergadering in feite, aan de orde te stellen en waarom eist u niet dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 403