20 OKTOBER 1992
411
moet worden aangekaart. Wij hebben er in ieder geval geen principiële bezwaren tegen en wat
ons betreft zou het ook heel goed passen in de wijze waarop u met de kadernota de afgelopen
jaren bent omgegaan.
De heer GARRITSEN
Voorzitter, mag ik dan van mijn kant opmerken dat de kadernota dan ook beleidsinhoudelijk
onderbouwd moet worden en dat het niet een soort veredelde budgetverdeling is, zoals hij in
het verleden in de raad altijd is gepresenteerd. Want dün heeft het zin en dat is niet gebeurd.
En ik zie niet aankomen dat het college volgend jaar wel een kadernota op tafel kan leggen, die
goed inhoudelijk is onderbouwd.
De VOORZITTER
Ik moet opmerken dat in het verleden in ieder geval het ontbreken daarvan niet heeft geleid tot
alleen maar financiële debatten. Nog sterker, mijn indruk is dat als ik kijk naar dat wat bij de
kadernota naar voren wordt gebracht en dat wat bij de begroting naar voren wordt gebracht, dat
ook in de kadernota toch het hele complete beleid iedere keer van A tot en met Z wordt behandeld
en dat zelfs bij afwezigheid van een feitelijk stuk, namelijk de begroting. Ik stel ook vast dat
de reacties vanavond in de raad over de begroting niet zozeer betrekking hebben op de geschreven
teksten, maar vooral betrekking hebben op alles wat er niet geschreven staat en op alle andere
kwesties die het afgelopen jaar hebben gespeeld. In dat opzicht laat u zich er kennelijk niet van
weerhouden om daarover vanavond met elkaar toch een gezellig avondje te praten.
De heer GARRITSEN
Voorzitter, dan laat u toch een aantal zaken die wel hebben gespeeld achterwege. Je kunt misschien
aansluiten bij het CDA, datje de zaken niet moet herkauwen, maar een aantal besluiten is gewoon
nog niet af en vandaar dat het belangrijk is om die toch te noemen.
De VOORZITTER
Ik zeg ook niet dat u die niet mag noemen, maar het ging even om het karakter van de zaak.
Ik stel in ieder geval voor dat we daarop in het fractievoorzittersoverleg terugkomen en de intentie
van het college kent u. Als het gaat om het vroegtijdig betrekken van de raad of van de commissies
bij de beleidsvoorbereidingen, dan ondervindt dat ook een positief onthaal bij het college. Met
een aantal onderwerpen hebben we dat de afgelopen jaren ook geprobeerd te doen. Ik stel dan
wel vast dat we met elkaar de grootst mogelijke beheersing moeten opbrengen ten aanzien van
die onderwerpen die vervolgens dan nog een keer in de raad moeten worden doorgenomen. Want
als je het accent legt op het commissiewerk, dan zullen de raadsvergaderingen wellicht nog korter
duren dan ze nu dikwijls al duren en dan zul je daar met elkaar ook een zeer wijze vorm van
zelfbeperking moeten weten op te leggen. Overigens zien we in het hele land dat, juist doordat
het zo moeilijk is voor raadsleden om grip te krijgen op de hoofdlijnen van beleid, men daardoor
dikwijls afdaalt tot in de details. We zien dat in de commissies dan ook overal gebeuren, dus
ook hier in Breda. Met andere woorden: ook voor de commissies geldt dat we met elkaar moeten
proberen om dddr de hoofdlijnen te bewandelen en het college zal ook proberen instrumenten
aan te dragen waardoor voor u de mogelijkheid groter wordt om inderdaad over die hoofdlijnen
van beleid in de commissies uitspraken te doen en dus ook over de beleidsvoorbereidingen in
de commissies te praten. Maar dat vraagt zowel van de raad en ook van het college dat we ons
dan anders opstellen ten opzichte van elkaar in die commissievergaderingen. D66 heeft een aantal
suggesties gedaan over het verbeteren van het functioneren van raad en van commissies. Ik stel
daarvan vast dat we in ieder geval in de loop van het vorig jaar hebben gesproken over de
verdeling van de 100.000,-- in de commissie Algemene Zaken en dat had toen met name ook
sterk betrekking op het verbeteren van dat functioneren. Ik denk dat we op dat punt ook nooit