20 OKTOBER 1992 412
klaar zijn. De suggestie bijvoorbeeld van de fractie van D66 om te kijken of we het huidige
commissiestelsel ook niet kunnen aanpassen aan wellicht de komende reorganisaties binnen Breda
ondervindt ook bij het college een willig oor en ik denk dat we daar ook heel binnenkort bij u
verder op terug zullen gaan komen. In het kader van "Licht op Schering en Inslag" hebben we
daarover al een aantal opmerkingen gemaakt en we beraden ons op dit moment over de voor-
en nadelen van de integratie van een aantal commissies, waarbij dan meerdere wethouders bij
één commissievergadering aanwezig zullen zijn en waar dus ook het hele beleidsterrein aan de
orde zal komen. Ten aanzien van delegatie en mandaat heeft u de afgelopen anderhalf jaar een
aantal voorstellen gekregen van de zijde van het college. We hebben daarover in het kader van
het programakkoord ook afspraken gemaakt en die zijn ook geëffectueerd. Verdergaande
voorstellen kunt u ook in de toekomst op dat punt blijven verwachten in dat opzicht, want er
is sprake, buiten die forse aanzetten die inmiddels zijn gegeven, van een permanent proces. Ook
het college wordt voortdurend weer geconfronteerd met zaken waarvan wij bij nader inzien zeggen:
die kunnen we veel beter mandateren in de richting van het ambtelijk apparaat om ook onszelf
weer te beperken tot de hoofdlijnen van het beleid. Ten aanzien van de bestuurscommissies, ook
aan de orde gesteld door D66, stel ik vast dat we in het kader van het programakkoord daarover
in het najaar van 1990 met elkaar van gedachten hebben gewisseld. Toen hebben we een
principiële keuze gemaakt aan de hand van die nota. De situatie zou opnieuw aan de orde kunnen
komen, nu we met elkaar in discussie gaan over de structuur van de culturele instellingen. Wellicht
dat dat weer een nieuw aanknopingspunt vormt. Maar de discussie ten principale hebben we al
gehad in het najaar van 1990 en daarover hebben we toen ook besluitvormingen gepleegd. Daar
waar het gaat over de burgerenquête denk ik dat ik op dit moment niets meer heb toe te voegen
aan de discussie die al heeft plaatsgevonden. Ik zou vooral de heer Garritsen willen uitnodigen
om op die avond in november gezellig naar Ome Jan toe te komen, want ik heb begrepen dat
hij daar nog spannende verhalen te horen kan krijgen en ook hij kan daar zijn voordeel mee doen.
Ten aanzien van de gemeentelijke herindeling nog een paar opmerkingen. Ik ben blij dat de
gemeenteraad van Breda zich in toch hele duidelijke bewoordingen vanavond heeft opgesteld
achter het voorlopige standpunt zoals dat door het college is ingenomen. Ik denk dat het met
name voor dit soort discussies van het allergrootste belang is dat wij zoveel mogelijk unaniem
ook het Bredase geluid naar buiten laten horen en de instemming daarvan van de kant van de
gemeenteraad hebben wij ook met plezier aanhoord. Wij zullen overigens op de commissie
Schampers nog terugkomen, allereerst in de commissie Algemene Zaken, daarna in de gemeen
teraad en dat is dan het moment waarop de officiële reactie van Breda op het rapport van
Schampers in de richting van de Provincie moet worden gezonden. Voor uw instemming met
de hoofdlijnen van de reactie zeg ik u in ieder geval namens het college alvast hartelijk dank
en alle opmerkingen over gemeenten die nu nog niet aan ons zijn toebedacht, delen wij uiteraard
ook van ganser harte. Ik kan daar nu kort over zijn. Een enkele opmerking naar aanleiding van
dat wat D66 en de VVD hebben gezegd over de regionale bestuursvorm. Ik stel vast dat deze
beide fracties het politiek daarover met elkaar hartroerend eens zijn en dat men ook kiest voor
een rechtstreeks gekozen regionaal bestuur straks voor West-Brabant. Wat het precies gaat
betekenen voor de positie van het Stadsgewest, dat is uiteraard een discussie waar we ons als
college op dit moment ook over buigen en dat is een vraag die op dit moment nog niet is
beantwoord. Het tot stand komen van een regionaal bestuur van West-Brabant betekent uiteraard
het verdwijnen van het Stadsgewest. Het betekent in de ogen van het Bredase college ook dat
de Provincie op termijn gedoemd is te verdwijnen, dat de provinciale taken dus hetzij worden
toegewezen aan de regio's, hetzij worden toebedeeld aan de grote levenskrachtige gemeenten
die in onze ogen dan na Schampers zijn ontstaan. Met andere woorden: de Provincie zal in dat
opzicht een tijdelijk verschijnsel zijn en ook dat sluit aan bij de conclusie van een aantal landelijke
grote partijen, zoals die de afgelopen maanden op dat punt het debat hebben aangezwengeld.
In ieder geval moet duidelijk zijn dat niet het creëren van wéér een nieuwe bestuurslaag het