17 DECEMBER 1992 497 voor ons is het juridisch nog niet volstrekt helder en wij zullen na het besluit van vanavond nadrukkelijk uitzoeken en dan zullen we de commissie in ieder geval op de hoogte stellen van het onderzoek, of het feitelijk wel een eenzijdige opzegging is. Er is over de inhoud van het voorstel het een en ander gezegd met name over het inplaatsingsbeleid. Ik denk de commissie-dis cussie goed gehoord hebbende, dat men daarin volstrekte helderheid wilde hebben, maar ik denk dat deze in dit voorstel ook is gegeven. Wat betreft de discussie die met name de PvdA voert over de mogelijkheden en onmogelijkheden van inplaatsingsbeleid in relatie tot buurtbeheer, denk ik dat we die discussie in de commissie al enkele malen hebben gehad en ik denk dat we hier toch helderheid hebben gegeven waar welke verantwoordelijkheden liggen en dat bepaalde zaken voor ons op voorhand niet acceptabel zijn. Wat betekent het nu naar de toekomst toe? Is de verwachting dat we over een halfjaar of misschien in de komende twee jaar opnieuw een discussie met de corporaties aangaan over eventueel een nieuwe overeenkomst met een gemeentelijke financiële bijdrage? Het ligt niet in de bedoeling van dit college om verder nog te praten over wat voor een financiële bijdrage dan ook. Dat zou ook niet passen binnen de filosofie: ieder zijn eigen verantwoordelijkheden en ook daarvan de financiële consequenties dragen. Kortom, het is niet de bedoeling dat wij zeggen: nu zijn we er door en nu kunnen we ze nog eens even om de tafel vragen om toch maar akkoord te gaan met die 150.000,--. Dat is van de baan. Het verhaal is denk ik heel duidelijk en ik ga er niet opnieuw over in onderhandeling. Wat betreft de mogelijke tegenstrijdigheid die in het verhaal zou zitten over de twee besluiten: er is alles mogelijk zo nu en dan bij een besluitvorming, maar in dit geval komt het toch redelijk overeen. We constateren dat we haar opzeggen. De opzegging gaat feitelijk in per 1 januari 1995 en tot die tijd, dat staat ook onder besluit 2B, zullen we met de corporaties de inhoudelijke overeenstem ming die we hadden over de overeenkomst in ieder geval gestalte geven via die overeenkomst en daar slaat besluit 2B op. Wat betreft de positie van de raadsleden leek het wat onzorgvuldig om nu al te zeggen dat de positie van de raadsleden in de S.W.B. verandert met dit besluit. We moeten wel constateren dat op het moment dat we de overeenkomst opzeggen feitelijk die positie anders zal worden, respectievelijk dat de positie daar niet meer aanwezig is. Met de betreffende leden zullen wij denk ik in goed overleg moeten kijken hoe de komende twee jaar moeten worden ingevuld zonder dat men daarbij allerlei builen valt. Ik denk dat ik het zo in eerste termijn heb. De heer MAAS De wethouder verwijt mij de nota Heerma niet te kennen. Als het nu zo was dat dit raadsvoorstel was geschreven vanuit een principiële keuze om die regeling te gaan afbouwen dan kon ik met deze opmerking leven maar die principiële keuze is helemaal niet gemaakt. Er wordt een bod gedaan. Dat bod wordt niet geaccepteerd en vervolgens zegt men: we gaan die regeling afbouwen, dus ik vind dat niet erg consequent en ik vind het verwijt ook niet terecht trouwens. Wat betreft de toekomst: er komt dus geen nieuwe financiële bijdrage. Die duidelijkheid had ik gevraagd en die heb ik gekregen. Ik vind het toch erg jammer. Ik denk toch dat het waardevol is voor de gemeente om op het punt van de woonruimteverdeling een overeenkomst met de woningbouw verenigingen te hebben. De heer H. VAN DONGEN Ik ben blij dat de wethouder die vrees van mij niet deelt en ik hoop dat hij gelijk krijgt. Maar ik denk dat we ook weten dat wij geen vreemdelingen zijn in het corporatieland van Breda. En opvallend was, men noemde dat logo een geweldige eensgezindheid in een brief, dat is prima en dat is hoopgevend. Maar het zal ook duidelijk zijn voor iedereen dat elke corporatie een eigen verantwoordelijkheid en een eigen belang heeft. En het zal ook duidelijk zijn dat er verschil is in de corporaties onderling, ook wat de mogelijkheden betreft. Ik ga er dan ook niet per definitie vanuit dat er geen goede wil aanwezig zou zijn, maar met goede wil alleen asfalteert men de weg niet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 497