25 FEBRUARI 1992 84 voor de nationale politiek - denk ik dat het ook niet per definitie zo is dat public relations dient te leiden tot verdere groei. Ik denk dat public relations voor een stad nodig is om de belangen van een stad op een aantal niveaus goed te kunnen behartigen en om dan ook die belangen onder de aandacht te brengen van mensen die zitten op het niveau waarop beslissin gen kunnen worden genomen. Overigens, als het gaat om groei dan zal het u duidelijk zijn dat de mening van het college is dat Breda verder moet groeien. Ik verwijs naar de inbreng van met name de heer Taks die nog eens heeft voorgehouden de becijferingen zoals die in de Kadernota zijn verschenen en die op dit moment al leiden tot stagnatie en tot financiële problemen op termijn. Je moet in dat opzicht helder zijn: als je dus niet wenst te groeien dan moet je dus ook vervolgens wensen te accepteren dat de financiën daarmee teruglopen; daarmee accepteer je ook dat het voorzieningenniveau omlaag gaat, c.q. dat het financiële draagvlak onder die voorzieningen er langzamerhand onderuit wordt geschoffeld. Dat is een keuze die het college niet maakt en daarover hebben we met u in het verleden al genoeg gesproken. Het woord is aan wethouder Sandberg. De heer SCHRODER Voorzitter, misschien één vraag nog over de convenanten. U hebt gezegd: in de convenanten is afgesproken dat de gelden die daaruit voortkomen uitsluitend worden besteed aan de versla vingssector. Op dit moment wordt er en dat is gebleken uit studies en een stukje evaluatie, uitsluitend nader onderzoek in gedaan. Dat betekent dus dat er effectief straks maatregelen uit voort gaan komen, gefinancierd uit die gelden die daadwerkelijk De VOORZITTER Al die onderzoeken hebben natuurlijk ook te maken met verslavingszorg en u heeft ook kunnen lezen in het voorlopige standpunt van het college zoals het in Algemene Zaken aan de orde is geweest, dat wij op een aantal punten vonden dat er wat te veel werd onderzocht en we hebben dus ook het aantal voorstellen dat verder moest worden bekeken in dat opzicht ook al beperkt. En dat is in het standpunt van het college naar voren gekomen. Wethouder SANDBERG Een aantal korte reacties op de vragen die in de algemene beschouwing aan mijn adres zijn gesteld. Op het gebied van personeel en organisatie staan redelijk centraal het ziekteverzuim alsmede de bestuurlijke opdracht van het arbeidsmarktbeleid ten aanzien van het ziektever zuim. De gelden die daarmee gemoeid zijn vallen eigenlijk uiteen in twee delen. Dat deel dat een relatie heeft met het amendement zal door collega Römkens worden behandeld. Voor mij blijft over de 350.000,— die daadwerkelijk binnen de organisatie moet worden inverdiend door terugdringen van het ziekteverzuim. Ik zeg de raad daarover toe een notitie te zullen laten maken die via het college na de zomer aan u zal worden voorgelegd. De opdracht daartoe is overigens reeds uitgegaan. Er bestaat al een aantal conceptuele gedachten over. Maar hoe je een en ander daadwerkelijk gestalte moet geven en moet effectueren: daarvoor moet je toch minstens ook in de organisatie een breed draagvlak creëren. Het zal toch in belangrijke mate iets te maken hebben met het terugdringen van overwerk, eventueel formatie plaatsen, maar aan de andere kant en dat vind ik heel nadrukkelijk, mag daarbij het dienstbe toon aan de burger niet afnemen. Dat is redelijk evident. Dat zal ook zeker een van de randvoorwaarden zijn. Met betrekking tot de bestuurlijke opdracht arbeidsmarktbeleid heeft het college een aantal zaken op het oog gehad. Het kan zeker niet worden ontkend dat de afgelopen jaren steeds meer organisaties, waaronder ook uiteraard organisatie-onderdelen van de gemeente, zich met het doelgroepenbeleid in brede zin bezighouden. Naast mij als portefeuillehouder economische zaken en werkgelegenheid en uiteraard ook de dienst met zijn specifieke afdeling arbeidsmarktbeleid het Gist en Werkraat, hebben ook collega's van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1992 | | pagina 84