I
25 FEBRUARI 1992 85
bijvoorbeeld M.D.S.O. en Welzijn en onderwijs raakvlakken met dat beleid. Ook het R.B.A.
en het Gewestelijk Arbeidsbureau hebben zich, niet in het minst geïnspireerd overigens door
de overheidsvertegenwoordigers, de overheidsgeleding in dat bestuur, in versterkte mate
daarmee bezig gehouden. En ik denk ook dat dat in de toekomst alleen maar zal intensiveren.
Het R.B.A. heeft in haar beleidsplan uitgesproken uiteindelijk daarover de regiefunctie te
willen hebben. In die overlap van tal van organisaties schuilt het gevaar van inefficiëncy en
dubbel werk, een moeizame procedure. Daarnaast, wat is eigenlijk dan nog onder die
omstandigheden de mogelijk gewijzigde taak van de overheid? Nu ik denk dat uit de verhelde
ring van de structuur het wellicht mogelijk is bezuinigingen te halen of anders efficiency te
bewerkstelligen. Het college heeft in ieder geval - dat in de richting van de heer Taks - bij de
formulering van die bestuurlijke opdracht geenszins de intentie gehad om alvast een voorzetje
te geven over wijzigingen in portefeuilles en/of dienstonderdelen. In de richting van D66: dat
laat overigens onverlet dat natuurlijk de produkten daarbij centraal moeten staan. Met
betrekking tot de privatiseringsvoorstellen (een vraag van D66): daaraan kunnen ambtenaar
rechtelijke consequenties zitten. Er kunnen ook organisatorische gevolgen aan vastzitten. Dat
vereist en dat ben ik volledig met u eens, een zorgvuldige voorbereiding, al is het alleen al dat
dit soort zaken meestal in het G.O. aan de orde dienen te komen en dat betekent ook dat zeer
tijdig bij u met betrekking tot de voortgang meldingen zullen plaatsvinden. Nogmaals, de
uitkomst van die bestuurlijke opdracht is uiteraard op dit moment nog niet aan de orde. Dan
de inschakeling van langdurig werklozen bij projecten (een vraag van de P.v.d.A.) Uiteraard
bestaat vanuit de werkgelegenheidsoptiek de intentie de werkgelegenheidinstrumenten die er
zijn in te zetten bij het onderhoud en het beheer van buurten. Juist waar het andere beleid het
werkgelegenheidsbeleid kan versterken wordt dat door het college aangegrepen. En overigens,
diensten kunnen los daarvan ook te allen tijde een beroep doen op het werkgelegenheidinstru-
mentarium. Ik wil daarbij één ding zeggen: dat er toch enige mate van zorg, van voorzichtig
heid geboden is, niet om iets van die intentie terug te nemen - en dat is ook zeker niet in de
richting van de vragensteller - maar niet iedere maatschappelijk nuttige taak op zich is geschikt
voor iemand die langdurig uit het arbeidsproces is geweest. Dat betekent dat je toch heel
zorgvuldig moet zijn in het selecteren, in het opleiden, in het motiveren, in het wellicht
begeleiden van het hele proces, het wennen aan het arbeidsproces. Dat vereist nogal wat
inspanning en vandaar dat ik toch een keer nog waarschuw om niet al te lichtvaardig met het
hele spul om te gaan. Maar ik dacht dat dat ook zeker niet in de vraagstelling lag besloten.
Met betrekking tot de positieve actie, het volgende. Momenteel wordt in het kader van posi
tieve actie met diverse bedrijven door de dienst Economische Zaken contacten gelegd. Ik zou
bijna zeggen: wij hebben als gemeente Breda daartoe de stimulans vanuit wettelijke maat
regelen niet nodig. De tot nu toe gemaakte CAO-afspraken leveren nog niet precies helemaal
het beeld op dat we er van verwachten. Ik zeg dat maar genuanceerd en ik mag daaruit ook
een beetje afleiden dat de problemen dieper liggen dan alleen maar het ontbreken van een
wettelijke regeling. De raad heeft de Nota Positieve Actie vorig jaar vastgesteld en het college
heeft toegezegd met de uitvoering van die acties direct te zullen starten. Dat is ook gebeurd.
Ik denk dat binnenkort, ik vermoed over een maand of twee, aan de commissie Economische
Zaken een voortgangsrapportage kan worden voorgelegd. Ik wil nu al reeds wel duiden op de
grote bewerkelijkheid die daarmee gemoeid is, korte termijn-successen kun je in dat traject
zeker niet verwachten, maar naar mijn oordeel en ik toets dat graag dadelijk aan de discussie
binnen de commissie, ligt het toch zo dat wij structureel op de goede weg zijn. Tenslotte, de
natuurlijke aanwas van onze beroepsbevolking alsmede het terugdringen van onze werkloos
heid, maken het naar ons oordeel noodzakelijk dat wij ons actief blijven opstellen bij het
acquireren van werkgelegenheid in de meest brede zin.
Wethouder RÖMKENS