27 MEI 1993
307
en dat de initiatieven die we 2 of 3 jaar geleden hebben genomen wel degelijk een vervolgfase
hebben gekregen in de uitvoering. We hebben ook geconstateerd ten aanzien van de omslag dat
bij de mensen, bij de burger, bij het publiek milieubeleid moet worden gemaakt en dan kunnen
wij schitterende plannen presenteren. Datgene dat geïnitieerd is door het gemeentebestuur, zit
in de lift. Dat dat niet tot ieders wens tot in de hemel is, is allemaal prima, maar een aantal
projecten loopt voortreffelijk. Daarom vind ik het wat verwijtend, als nu in die zin wordt
gesproken, alsof aan het milieubeleid in Breda niets wordt gedaan, want zo is het toevallig niet.
Dat wijzen de reacties in de stad uit.
De heer MAAS
Ik heb niet gezegd dat aan milieubeleid niets wordt gedaan, maar ik houd staande dat toch een
aantal zaken niet van de grond is gekomen en dat ook de nodige middelen die daarvoor waren
gereserveerd niet zijn ingezet. Als de milieutoestand de maximale inzet vergt, dan moetje die
inspanning ook leveren. En ik denk dat dat toch wat onvoldoende is gebeurd. Ik hoop dat dat
dit jaar wel gaat gebeuren. Wat mijn amendement betreft heeft de wethouder geantwoord dat
het niet zo belangrijk is, omdat het maar een klein postje is. De heer Meeuwissen heeft zelfs
nog een gat van een paar 1.000,-- gevonden. Het gaat mij niet zo zeer om het precieze bedrag,
want in die zin is het inderdaad niet zo'n gewichtige zaak, maar het is meer een principekwestie.
En in die zin houd ik staande dat dit geen zinvolle bijdrage is aan het milieubeleid van Breda.
Wethouder VAN DONGEN
De heer Maas begint weer te klagen wat allemaal niet is gerealiseerd. Als we naar het totale
milieugebeuren kijken lijkt het mij veel verstandiger om te kijken wat wèl is gerealiseerd en wat
dat beleid voor de Bredase burgers betekent. Als je ziet wat er in de stad ten aanzien van milieu
activiteiten en niet alleen ten aanzien van milieu-activiteiten op zich, maar het milieubeleid als
integraal onderdeel van het totale beleid tot stand is gekomen, dan denk ik dat er veel bereikt
is. Los daarvan, we zitten echt niet op onze lauweren te rusten op dit moment, we hebben nog
een lange weg te gaan en we zullen ook nog belangrijke stappen moeten zetten. Ook dat weten
we met elkaar en we zullen daarin stug doorgaan. Het geld dat we zelf hebben gereserveerd en
wat we vanuitdeB.U.G.M.-en FUN-regelingen, het Nationaal Milieubeleidsplan en het Nationaal
Milieubeleidsplan-l- hebben gekregen, zullen wij daarvoor ook inzetten. Ten aanzien van de
tussenevaluatie van model Breda, waar de heer Meeuwissen naar vroeg, is het niet zo dat wij
nu het totale systeem op zijn kop kunnen gaan zetten. We hebben de afspraak dat we een
proefperiode hebben tot 1 juli 1994 voor dit totale inzamelingssysteem. De definitieve evaluatie
volgt dus na 1 juli 1994. Dat is ook de afspraak die we 29 april 1992 hebben gemaakt. Dat we
op basis van deze tussenevaluatie kijken wat er verbeterd kan worden, wat verder gedaan kan
worden om de proef beter te laten verlopen en de problemen voor de burgers wat te beperken,
dat weten we. Dat heeft vooral te maken met het scheppen van voorwaarden in de wijken en
verder met voorlichting in de wijken, met communicatie met de burgers, met terugmelding van
resultaten, met het steeds informeren wat de bedoeling is en wat we willen bereiken met deze
proef, naast het feit dat preventie daarvan ook een belangrijk onderdeel is. Over de elektro-
mobiliteit is nog een aantal opmerkingen gemaakt. Het is een proef om te kijken of we met behoud
van vervoersmogelijkheden kunnen komen tot beperking van energiegebruik, tot een reductie
van een aantal gassen en tot geluidsbeperkingen. We proberen met elkaar daarin inzicht te krijgen.
En wat dat betreft is het natuurlijk wel een bewuste milieudoelstelling om ook ten aanzien van
vervoerszaken te voorkomen dat we te veel energie gebruiken en dat we te veel geluid en
uitlaatgassen produceren. Het is wel degelijk bekeken vanuit een goed milieubeleid en het is niet
zo maar een leuk proefje om met een karretje rond te rijden. Het zal vooral ook het bewustwor
dingsproces moeten versterken. Ik heb u gezegd dat wij de commissie nader zullen informeren
en namens het college ontraad ik u dan ook het amendement van de heer Maas te steunen. Ten