27 MEI 1993 311 heb er nooit bezwaar tegen gemaakt. Zolang het college goede argumenten heeft om van de normale gang van zaken af te wijken moetje bereid zijn je daarvan te overtuigen. Ik kan de raad verzekeren dat het college zeker niet lichtvaardig is omgesprongen met het budgetrecht van de raad. Als dat wel zo was, als het college zich niet terdege bewust was geweest dat bij deze procedure van de normale gang van zaken werd afgeweken, had het college ook niet per brief onmiddellijk na het nemen van het besluit de raad geïnformeerd omtrent de motieven die aan het besluit ten grondslag lagen. Het was inderdaad aanvankelijk de bedoeling dat ik de commissie Economische Zaken mondeling zou hebben geïnformeerd, niet op 27 april, maar op de reguliere - vergadering van 12 mei. Dat was aanvankelijk de intentie en daarop duidde de passage in het raadsvoorstel dat inmiddels is teruggenomen en is vervangen door het voorstel met de nieuwe tekst. Het college meende echter bij nader inzien dat een ordentelijke informatieverstrekking aan de raad, mede gezien het grote belang van deze zaak en de afwijking van de normale gang van zaken, het beste gediend was met het versturen van een brief aan alle leden van de raad en aldus is geschied. Ik meen dat deze procedure in zeer uitzonderlijke gevallen verdedigbaar is. In de brief is ook geschetst wat de overwegingen waren. Er zou een tijdverlies zijn opgetreden van bijna drie maanden, wanneer we de normale procedure hadden moeten doorlopen, omdat er na 1 juli een vakantieperiode aanbreekt. Nu kan vanaf 1 juni verder worden gewerkt, zoals in het voorstel is beschreven. De heer Garritsen heeft nog gevraagd naar de mening van bepaalde hotelondernemers. Ik denk dat we eerst het resultaat van het onderzoek afwachten en dan kunnen we in discussie gaan met de ondernemers. De heer DE LEEUW Ik heb toch behoefte om te reageren. De opdracht door Economische Zaken is gegeven op 27 april. Diezelfde avond, 27 april, is er een gecombineerde vergadering geweest: Economische Zaken en Financiën. Op dat moment had, denk ik, de commissie minstens kunnen worden geïnformeerd, sterker nog, ik denk dat als ons op de 27ste was gevraagd om met spoed hierover een besluit te nemen, de commissie dat dan kon hebben gedaan en dan had op de 28ste opdracht kunnen worden gegeven. Vandaar dat wij toch bij ons standpunt blijven. Wethouder TAKS Ik denk dat de heer De Leeuw toch wel antwoord verdient. Ik denk dat even de data gememoreerd moeten worden. Op 27 april heeft het college een besluit genomen, de strekking daarvan is bekend. De brief aan de raad is op 29 april getekend en verzendklaar gemaakt en kon pas de week daarop worden verzonden, omdat op 30 april Koninginnedag werd gevierd. De opdracht naar het onderzoeksbureau is verstuurd op 29 april, dezelfde dag waarop de brief naar de raad ter verzending gereed werd gemaakt. Op 4 mei is het raadsvoorstel vastgesteld. De vraag rijst nu bij de heer De Leeuw waarom de commissie Economische Zaken niet op de 27ste april is geïnfor meerd, de dag waarop het college zijn besluit heeft genomen. Dat is een voor de hand liggende vraag. Die avond hadden we inderdaad een vergadering, een gecombineerde vergadering van drie commissies waarvoor een krappe tijd beschikbaar was, namelijk één uur was uitgetrokken voor twee belangrijke voorstellen en dat gaf een overladen programma. Ik vond het niet verantwoord bij die gelegenheid de commissie mondeling te informeren. De informatie zou tot verwarring kunnen leiden en dat zou geen recht doen aan deze zaak. De raad was beter geïnfor meerd volgens de procedure zoals het college had afgesproken namelijk via een brief aan Alle leden van de raad en niet met een mondelinge informatie voor alleen de leden van de raad die toevallig die avond bij elkaar waren. De heer GARRITSEN Wij zijn tegen, omdat de noodzaak van het onderzoek voor ons niet duidelijk is gemaakt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1993 | | pagina 311