1 JULI 1993
344
Akkoord.
PAUZE.
De VOORZITTER heropent de vergadering.
149. HET WEER IN WERKING STELLEN VAN DE SUBSIDIEVERORDENING STADSVER
NIEUWING VOOR DE RESTAURATIE VAN MONUMENTEN.
De heer GARRITSEN
Op zich vinden wij het voorstel toch een beetje mager. Na de bevriezing van de monumentengel -
den hadden we verwacht dat er toch een duidelijkere keuze zou komen over hoe je de gelden
nu inzet. Op zich vinden wij wel dat een aantal zaken verder moet. Wat betreft de deblokkering
vandiegelden: datisgewoonnoodzakelijk. Wehebben ten aanzien van de/ 700.000,—problemen
met 300.000,- voor het gebied Visserstraat. We hebben absoluut geen zicht op wat voor
kwalitatieve monumentale panden daar gaan verschijnen, de plannen hebben we nog niet uitgewerkt
gezien. En los van het andere aspect dat we al eens hebben aangegeven in een discussie over
de Visserstraat, hebben we daar de grootste problemen mee. Die kanttekening willen we maken.
En om het in één termijn af te ronden, we zullen vóór het voorstel stemmen, omdat die drie ton
voor de Visserstraat, dat hebben we al eerder gezegd, niet onze keuze is. Daarover heeft de raad
in feite al een besluit genomen.
Wethouder DE BRUUN
Mijnheer Garritsen, we zullen in ieder geval in de commissie nadrukkelijk aangeven hoe we de
zaken feitelijk gaan inzetten en welke monumentale aspecten we daarmee kunnen bewaken en
bewaren.
Akkoord.
150. VASTSTELLENHUISVESTINGSVERORDENINGEN WIJZIGING LEGESVERORDE-
NING BREDA 1993.
Mevrouw VAN BEUSEKOM-NIX
Het lijkt wel dat, naar mate er meer bevoegdheden naar de gemeentes worden geschoven, de
regelgeving navenant toeneemt. De kritiek die de gemeentes op het Rijk hadden en hebben voor
wat betreft regelgeving, zou totaal moeten verstommen als we zien wat de gemeentes en onze
fractie verwacht dat vanavond ook van Breda, gezien de advisering in de commissie, op het gebied
van overmatige regelgeving presteren. Bovendien nemen we nagenoeg klakkeloos V.N.G.-modellen
over, zonder dat politieke vertaling en aansluiting op de huidige praktijk plaatsvindt. Het is dan
ook onjuist, zoals in het voorstel staat, dat wij in Breda een praktijk zouden hebben die aansluit
bij het V.N.G.-model. De gangbare praktijk van artikel 56 is dat er onderscheid wordt gemaakt
naar gebieden waar de woonfunctie meer of minder dominant aanwezig is en gebieden waar het
zakelijke accent sterk overwegend is en waar zakelijke activiteiten, ook van gemeentewege, gesti
muleerd dienen te worden. Dat onderscheid wordt geheel uitgewist zonder dat daaraan een
politieke discussie wordt gewijd, een politieke discussie of we dat beleid niet meer wensen. Naar
de mening van de VVD-fractie is dat destijds uitgezette beleid nog steeds actueel en dient dan
ook naar onze mening gehandhaafd te blijven. Bovendien wordt er in de voorgestelde regelgeving
geen enkel criterium gegeven waaraan belangen worden getoetst. En dat leidt tot willekeur en
eigen interpretatie door de behandelende ambtenaren en dat is weer slecht voor de rechtszekerheid
van de burger en kan tegelijkertijd een ongewenst beeld van het ambtelijke en bestuurlijke apparaat