27 JANUARI 1994 dan op het platteland. U zegt: die rechtsongelijkheid moet je toch zoveel mogelijk zien te voorkomen. Wij hebben dat ook geprobeerd. Maar ik heb constant, ook in het overleg met de Stadsgewest-gemeenten, de 21 gemeenten die wij hier in Breda bij elkaar hebben geroepen, gezegd: we proberen ambtelijk en bestuurlijk aan de raden een gelijkluidende verordening aan te bieden, een gelijk aantal aannames. Wat de politiek in de verschillende plaatsen er dan van maakt, dat is een zaak van de politiek ter plekke. En zo is het ook gebeurd. Op dit moment dacht ik dat wij wat voorop zitten in de aannames. In de andere gemeenteraden moeten ze nog komen. Een twee afwijkingen zijn op dit moment aan de orde. Oosterhout probeert het drempelbedrag van 186,-- voor mensen met een minimum uit de verordening te halen, dat moeten ze nog doorrekenen en ik weet niet of dat een definitief voorstel wordt. De andere gemeente zit nog te twijfelen of de vergoeding van 90%, 70%, 80% inzake de woonaanpassingen wel reëel is. We hebben geprobeerd om de Stadsgewest-gemeenten op één lijn te houden. Ik moet zeggen, ik hecht zeer aan de doordecentralisatie, het beginsel van lokale autonomie, het verfijnen, het maatwerk leveren, rekening houden met lokale omstandigheden, maar, zonder overigens mijn collega's daarover te hebben geraadpleegd, kan ik niet meegaan met uw voorstel om hier een regionaal bureau van te maken. Ik denk dat een regionaal bureau onmiddellijk de politieke beïnvloedbaarheid wat moeilijker maakt. Ik denk dat het verhogen, het op niveau tillen van een Stadsgewest voor dit soort zaken weer andere problemen met zich meebrengt. Kortom, voorlopig denk ik dat de manier waarop we hebben geopereerd, gewoon in onderling overleg, met overeen stemming van alle Stadsgewest-gemeenten om er op deze manier uit te komen en ook dat Breda het overleg met de ziektekostenverzekeraar voert, dat Breda de brieven schrijft namens de 21 Stadsgewest-gemeenten richting ziektekostenverzekeraars, een werkbare methode is en dat betekent nog niet dat je meteen tot een regionaal bureau hoeft te komen. De heer Schroder maakte nog een opmerking met betrekking tot de open-eindregeling. Hij neemt een voorproefje op de uitkomst van een eventuele overschrijding van het tekort en zegt: dan moet de gemeente niet met verdere bezuinigingsmaatregelen komen. Ik kan er op dit moment geen zinnig woord over zeggen. Ik herinner u aan de afspraak die wij hebben: we proberen de zaak binnen de rijksuitkering op te vangen. Ik acht me daar als verantwoordelijk portefeuillehouder aan te houden en als uw raad dat wil veranderen dan kan ze dat te allen tijde, want het is voor uw raad altijd mogelijk om budgetten aan te vullen of eventueel tekorten op te vangen. Met betrekking tot het recht op de woonvoorziening citeert u de wethouder Volkshuisvesting. Uit uw woorden meen ik te mogen opmaken, dat u hem nogmaals vraagt dit verhaal dat hij daar heeft gehouden, te herhalen. Ik geef hem daartoe graag de gelegenheid. De heer SCHRöDER Neen, ik wil dat graag van déze wethouder horen, omdat hier de verordening Wvg onder valt. Is het niet accepteren van een verhuizing een weigeringsgrond in het kader van de verordening? Dat is de vraag en die ligt verantwoordelijk bij deze wethouder en niet bij Volkshuisvesting. Wethouder VAN RAAK Een beetje staatsrecht, meneer Schroder, dan weet u dat bij de functionele wethouder geen enkele vorm van verantwoordelijkheid berust, maar die berust bij het college, dus de heer De Bruijn heeft gesproken namens het college. De VOORZITTER Nog sterker, wij zijn altijd gewend om namens het college te spreken. De heer SCHRöDER Daar leest men in de krant weieens wat anders over. 10

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 10