2 JUNI 1994 236 gebeuren, omdat het dan niet zulke negatieve gevolgen heeft. Wat de Grote Kerk betreft dacht ik dat die mensen voor hun leven waren benoemd, maar het kan ook een ander college zijn dat in de kerk zit. Er zit nog een ander college in een heel bijzondere kamer daar en ik geloof dat zij voor hun leven zijn benoemd. Ik dacht dat wij daar ook nog iets mee te maken hadden gehad. Als het die mensen zijn, dan geldt voor hen natuurlijk hetzelfde, dan hebben zij even grote zorgen over de kerk. Is het nu zo dat wat er in de pers staat, dat dat eigenlijk allemaal maar een beetje onzin is? Zijn er goede verhoudingen, of zit er werkelijk iets scheef? Wethouder DE BRUUN In de richting van de heer Crul: mijn opmerking had te maken met mijn interpretatie van uw opmerking in de eerste termijn: is een monument, zeker als villa Valkrust, alleen nog maar voor de zeer rijken bereikbaar en moeten wij daar nog monumentengel den instoppenIk heb in de tweede termijn de toevoeging gehoord. Wij hebben een Monumentenverordening op basis waarvan wij onze monumentengelden ter beschikking stellen. De functie die erin komt dient het monument op een gegeven moment te respecteren, op een gegeven moment zelfs te versterken. Dat is ook een duidelijke beleidslijn die landelijk wordt aangehangen: zorg dat er een goede functie komt. Hier het gaat om een woonfunctie. Op het moment dat er restauratieve activiteiten plaatsvinden en dan gaat het over de zogenaamde restauratiekosten, want in zo'n bouwplan wordt expliciteit uitgemeten wat restauratiekosten zijn en wat niet, wordt de normale subsidieregeling daarop van toepassing verklaard. De heer CRUL Dus dat zou ook niets kunnen zijn in dit geval? Wethouder DE BRUIJN Als er geen restaurabele activiteiten plaatsvinden, dan krijgt men dus geen geld. Maar dat geldt voor iedere subsidieaanvraag in het kader van monumenten. Wat betreft de opmerkingen van zowel de heer Crul als mevrouw Van Beusekom over de relatie met de stichting Grote Kerk het volgende. Ik heb gisteren, naar aanleiding van een telefoontje en van de brief die ik van de stichting heb gekregen, geconstateerd dat de stichting constateert dat de relatie niet goed isWij zijn al maanden in gesprek, zo niet jaren, anderhalf jaar in ieder geval. Na de toezegging van vier of vijf keer 450.000,- op jaarbasis zijn we in gesprek hoe we dat traject verder moeten gaan uitzetten. Uiteraard oefent de stichting druk uit in de zin van: willen jullie zo snel mogelijk beginnen. Aan de andere kant zit de gemeente met een zorgvuldigheid over: wat leggen wij de gemeenteraad voor en wat moeten we vragen? Wij hebben altijd vanaf het begin gezegd: wij hebben een advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg nodig, want anders weten wij niet wat wij de raad moeten voorstellen. Het gaat over de wijzigingsvergunning en de restaurabele activiteiten. Dat plan is begin dit jaar naar de Rijksdienst gestuurd, want toen was het bestek gereed, want het is een nogal fors geval. Mevrouw VAN BEUSEKOM-NIX Voorzitter, ik wil het toch wat makkelijker voor u maken. Ik werd er net door mijn voorzitter op gewezen dat ik redelijk wat vertrouwen in het college ten toon spreidde, maar ik vind ook dat als activiteiten blijk geven van: u trekt door het hele land om geld binnen te halen, dat ik daar dan niet op tegen kan zijn. Maar daar gaat het mij niet om. U doet van alles, maar wat doet u nu aan die simpele samenwerking, waardoor u communicatie heeft en dat de een niet zegt: ik schrijf een brief, ik posthem persoonlijken vervolgens ligt hij na 3 maanden in een la. Dat vind ik vreselij ke dingen, dat mag niet gebeuren en daarom is mijn vraag veel breder: wat doet u nu aan die communicatie in het algemeen? Hoe gaat die samenwerking? Die loopt niet alleen maar vloeiend

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 236