5 JULI 1994
350
om met vakantie te gaan terwijl er alarmerende berichten in De Stem staan over het faillissement
van het gevoerde schouwburgbeleid en misschien wel van de gemeente zelf. We kunnen echter
niet aan de indruk ontkomen dat het college dat wel van plan was. Rustig op vakantie gaan en
de puinhoop tot september laten liggen. Tenzij het college kan aantonen dat zij andere plannen
had, tekent dat de manier waarop er in Breda beleid wordt gevoerd. Dat te ontkennen zal echter
moeilijk zijn omdat het college nog vorige week donderdag door een vraag van de VVD in de
rondvraag over de schouwburg daartoe in de gelegenheid is geweest. Toen was het antwoord kort:
morgen. Zonder verder commentaar: morgen. In Spanje betekent dat manana en zoiets als: na
mij de zondvloed. Die morgen, vrijdag dus, barstte de tijdbom die schouwburg heet en al vier
jaar in Breda op springen stond. Dankzij het journalistieke hoogstandje van Mathieu Kothuis, die
wij hierbij bedanken voor zijn inzet, en ondanks het beleid van het college, werd aan de burgers
medegedeeld hoe het er met de schouwburg voor stond. Dat het college daarna het rapport van
Twijnstra-Gudde openbaar maakt en niet daarvóór, zelfs geen hint, geeft ons inziens aan dat ze
liever tot september hadden gewacht. Dat maakt de tekst in het programakkoord over openbaarheid
tot een lachertje, net zoals het vier jaar geleden eveneens een lachertje was. Het college heeft niets
geleerd van de verkiezingen en zal dat ook niet leren. Op de speciale rol van het CDA kom ik
aan het eind van mijn betoog nog terug. Nu de zaak zelf. Want het drama van de rampzalige en
door de burgers van Breda niet gewilde nieuwbouw van de schouwburg voltrok zich tegen het
bekende decor van zoveel andere rampzalige ontwikkelingen, namelijk: de arrogantie van de macht
en ambitieuze plannenmakers. Wat de ambitie betreft zijn er twee hoofdrolspelers. Ten eerste,
de door zijn familie tot het uiterste getergde directeur van het verpauperde en lekke Concordia.
Hij kreeg steeds weer, en ik heb dat zelf meegemaakt, te horen dat hij een directeur was van niks
en dat de schouwburgen in Den Haag, Amsterdam en Antwerpen pas echt iets voorstelden. Geen
wonder dat hij alles in het werk stelde ook iets te krijgen. Hij begon met een plan van 17 miljoen
dat nu, praktisch ongewijzigd, ƒ61 miljoen gulden kost, en waar hij, hoe kan het lot zo lopen,
immers geen alleenrecht meer heeft. Het grootse plan komt dus van hem. Hij had de motivatie
en praatte als Brugman om zijn plan te verdedigen. Met een verbouwing van 17 miljoen gulden
zou hij echter tevreden zijn geweest. Dat het zo duur is geworden, is te wijten aan de andere
hoofdrolspeler die politiek heet. De politieke kopstukken uit die dagen waren nogal teleurgesteld
over het feit dat het Stadskantoor niet het monumentale gebouw van Quist was geworden dat men
aanvankelijk voor ogen stond. Door eigen fouten, waarover we het, hoewel interessant genoeg,
niet zullen hebben, is het er niet van gekomen. Zij die weten, die weten het. Daarbij hebben de
gewone raadsleden middels de ad hoc-commissie van het Stadskantoor, in de wandelgangen de
"commissie Bokkelkamp" genoemd, een grote rol gespeeld en dat was genoeg reden om bij de
bouw van de nieuwe schouwburg van zo'n commissie af te zien. Er is uiteindelijk wel een ad hoc-
commissie ingesteld, maar toen waren de belangrijkste beslissingen al genomen, zogezegd: een
ad hoc-doekje voor het bloeden. Dat was de arrogantie van de macht. En dat is een belangrijke
reden waarom het zo fout is gelopen. Geheid dat zo'n commissie eerder had aangedrongen op
een gedegen onderzoek naar de bezetting en het bedrijfsplan van de schouwburg. Nu is de raad
maar zijdelings erbij betrokken geweest en heeft, sommigen met afschuw, zoals bij een modern
drama met participerend publiek past, zelf moeten meewerken aan de politieke moord op twee
wethouders. Na elke moord was het plan echter groter en duurder geworden zonder dat er maar
één zitplaats was bijgekomen. En hoe was dat mogelijk? Uit persoonlijke gesprekken met de
directeuren van de nieuwe schouwburgen in Leeuwarden en Gouda, met de directeur van de
schouwburg in Den Bosch en met de voorzitter van het overleg van schouwburgdirecteuren kwam
steevast naar voren dat ze het waanzin vonden wat er in Breda stond te gebeuren maar dat zij hun
gewaardeerde collega in Breda niet wilden afvallen. Mijn suggesties aan de politieke kopstukken
uit die dagen om met hen contact op te nemen werden in de wind geslagen. Herhaaldelijk heeft
de helaas overleden ex-directeur van Concordia geprobeerd om aan te geven dat de plannen te
groots waren. De tekst uit het rapport van Twijnstra-Gudde over de geringe bereidheid van het