22 SEPTEMBER 1994 409 investeringen in de horeca, casco en bedrijfsmiddelen, en de beslissing hierover niet verder uit te stellen. Zodra het tij keert, bijvoorbeeld doordat zich een acceptabel aanbod voordoet in een horecaonderneming in het klooster, wil ons college deze investeringen opnieuw betrekken bij het dan te nemen besluit. Daarmee geef ik ook een antwoord denk ik op een vraag van het CDA. Kort samengevat: in januari 1993 het besluit om van een P. P.P.-constructie af te zien, het zoeken naar een hotelexploitant en een cateraar om investeringen te doen, investeringen te parkeren op onvoorzien in het bouwkrediet. Ik zal nu overgaan op een volgend belangrijk onderwerp betreffende de vraag wanneer de overschrijdingen in de toekomstige exploitatie van het theater bekend waren of hadden moeten zijn. Daar hebben eigenlijk alle partijen om gevraagd. Terecht ook denk ik. De in de loop van 1993 aangetrokken directeur diende tegen het eind van het jaar een proeve in van een exploitatiebegroting. Het uitgangspunt daarbij was een ideaal exploitatiemodel op basis van persoonlijke inzichten en ervaringen van de directeur alsmede andere kengetallen voor de horeca. De directeur had, voor de eerste keer deze materie behandelend bij de keuze tussen minimaliseren en optimaliseren, voor het laatste gekozen hetgeen overigens per definitie inherent is aan het ideaalmodel. Dit ideaalmodel paste dus in exploitatieve zin niet op het maatwerkmodel dat uitgangspunt is geweest van het besluit van uw raad van 1992. De grootste verschilpunten zaten in het optimaliseren van de horeca-inspanningen tegenover de P.P.P.-versie in het raadsbesluit en een ophoging van de vaste lasten. Ik heb gevraagd het ideaalmodel aan te passen en in overeen stemming te brengen met de uitgangspunten van het raadsbesluit. Voor de korte tijd later aan te trekken financial controller werd dit één van de eerste opdrachten. Bovendienheb ik op dat moment aangegeven dat de horeca in het theater conform de aanvullend ontwikkelde besluitvorming voor januari 1993 diende te worden verwerkt. Dat wil zeggen dat eventueel extra horeca zou kunnen worden opgevoerd maar dan wel budgettair neutraal. Mochten de vaste lasten daadwerkelijk op een hoger plan gerealiseerd moeten worden dan zouden daarvoor wellicht mogelijkheden kunnen worden gecreëerd, verlaging van de omslagrente zou dit eventueel mogelijk maken. Uiteraard heb ik mij vergewist van een ondubbelzinnige blijk van instemming op dit punt van het college. Te zelfder tijd kregen de gedachten over de verzelfstandiging meer vorm. Tegen deze achtergrond en onder voorbehoud van instemming van uw raad zou toepassing van de marktrente zowel voor additionele investeringen als voor een eventuele overschrijding dekking kunnen bieden en wel zo dat nog steeds binnen de uitgangspunten van het raadsbesluit zou kunnen worden gebleven. De heer SCHRODER Over welke termijn spreekt u dan? Wethouder VAN FESSEM Ik ben nog niet aan mijn termijn toe, daar kom ik op. In mei 1994 werd mij in het kader van de begrotingsvoorbereiding De heer SCHRODER Ik herhaal toch die vraag want we zaten eind 1993, nu zitten we al op mei 1994. Het is ook door verschillende fracties aan u gevraagd, ook door mijn fractie, wat was er bekend tijdens de college onderhandelingen in maart-april Wethouder VAN FESSEM Ja, ik vertel u dat ik daar op kom. Ik zal het nog een keer zeggen: ik kom daar nog op. In mei 1994 werd mij in het kader van de begrotingsvoorbereiding duidelijk dat de financiële resultaten van de concept-begroting 1995 niet in overeenstemming waren te brengen met de uitgangspunten van het raadsbesluit. Ik heb alvorens daar zelf een mening over te vormen in het college direct aangedrongen op externe toetsing van het door de directie aangeleverde concept-bedrijfsplan. Zo is door het college besloten. Een en ander is bij de eerste gelegenheid gemeld in de commissie

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 409