29 SEPTEMBER 1994 538 in zee? Dat heeft geleid tot een discussie over locaties van bouwplannen. Van een locatie langs de Mark werd met name geconstateerd dat zichtlijnen en aanzicht van het park ook vanaf de overzijde een aanpassing zou zijn en zou daarom niet dè optimale locatie zijn. Vervolgens is gekeken naar een andere oplossing, waarbij ook zo min mogelijk aan de vegetatie werd geknoeid. Datheeftal in 1991 geleid toteen eerste idee van een ontwikkelaarvoor de realisatie van een viertal bouwblokken. Over dat idee van die ontwikkelaar hebben ook diverse discussies plaatsgevonden, ook in de richting van de buurt. U heeft in het verslag kunnen lezen dat met name met de zogenoemde overleggroepen al in 1993 gepraat is over de mogelijkheden van bebouwing, waarbij met name de vier bouwblokken al aan de orde waren; niet van deze hoogte, laat ik daarin ook duidelijk zijn, maar op dat moment was het aantal van vier in ieder geval wel in de discussie betrokken. Vervolgens krijgen wij de hele verdere uitwerking. Je krijgt de relatie naar het ontwerp- bestemmingsplan zoals dat werd opgesteld en zijn normale procedure in ging. Die procedure liep uiteraard naast de andere formele procedures die daar in het kader van de ontwikkelingsschets aan de gang waren, dus ook de discussies over deze bouwlocatie. Uiteindelijk hebben wij moeten constateren dat het plan, zoals het er lag, voor wat betreft de invulling van het park de toets der kritiek kon weerstaan en dat het een aanvaardbare invulling betrof, met name vanwege het feit dat we op die wijze de buitenplaats en het park weer een volwaardig karakter konden geven. Vervolgens gaat de procedure in werking over het bouwplan zelf, de gebouwen. Hiermee houdt de commissie Welstand zich met name bezig. Welstand constateert, als je daar een behoorlijk bouwplan wil wegzetten dat met name ook tegemoet komt aan de wisselwerking tussen gebouw en park, datje daarmee iets transparants zou moeten doen, daar bovenop, anders waren het, zoals dat werd genoemd, blokkendozen. Dat heeft ertoe geleid dat de commissie Welstand heeft geadviseerd om daar terugliggend een bouwlaag, die minder groot was dan de andere bouwlagen, op weg te leggen. Dat is vervolgens en mede naar aanleiding van de discussie die wij in onze commissie hebben gehad, nog een keertje voorgelegd aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. En dat heeft vorige week vrijdag plaatsgevonden. Daar is een verslag van gemaakt, dat maandag de 26ste is opgestuurd naar de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De Rijksdienst was zo vriendelijk om de 26ste 's avonds terug te faxen, omdat wij dat voor de collegevergadering graag wilden hebben en het ook aan u nog op zo'n kort mogelijke termijn konden toesturen. U heeft het verslag gekregen en u heeft ook de aanvulling daarop van de Rijksdienst voor de Monumenten zorg gezien. Op de aanvulling van de Rijksdienst zijn diverse van u ingegaan en dan gaat het met name over het tweede aandachtsstreepje, de procedure artikel 19, waarvan de Rijksdienst heeft gezegd dat dat niet de meest geëigende weg is om voor het gehele beschermd dorpsgezicht Ginneken de zaken te regelen. Wij zijn het volledig met de Rijksdienst eens. Het verhaal van het beschermd dorpsgezicht Ginneken is nadrukkelijk ingebouwd in de ontwikkelingsschets Zandberg/Ginneken. Het is ook de bedoeling dat wij daar expliciet naar kijken en daarvoor de inventarisatie opnemen. Op dat bestemmingsplan heeft de Rijksdienst op een gegeven moment ook gereageerd in relatie tot de ontwikkelingsschets: hoe ga je daar nou mee om? En dat bestemminsplan geldt op een gegeven moment voor het totale gebied. De Rijksdienst constateert ook dat er nog elementen ontbreken en dan gaat het met name over het volgende: een beschermd stadsgezicht kun je alleen maar beschermen door een goed bestemmingsplan. Daarmee zijn wij het met de Rijksdienst volledig eens en daar willen wij dus aan voldoen. Dat betekent overigens niet datje bij een goede invulling voor een locatie in het beschermd stadsgezicht geen artikel 19-procedure meer kunt voeren, want de Rijksdienst is het, dat zegt zij ook in haar brief, niet oneens met hetgeen er in het verslag staat zoals dat is gemaakt, alleen aanvullend heeft zij nadrukkelijk mededeling gedaan over dat totale beschermd stadsgezicht en de noodzakelijkheid van een bestemmingsplan. Dat erkent het college volledig en daar zijn wij ook hard mee bezig. Het is dus een aanvulling op hetgeen in het verslag werd weergegeven. De artikel 19-procedure kan dus nooit een vervanging zijn voor een bestem mingsplan, voor een beschermd stads- en dorpsgezicht, maar het kan wel een invulling betekenen binnen dat geheel. In die zin moet u dan ook de fax van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1994 | | pagina 538