29 MAART 1994 113
moeten afwachten, want in die gebouwen zitten ook mensen, zult u begrijpen, en daarvoor zullen
we ook nog oplossingen moeten vinden, dus het is niet zo dat decentralisatie leidt tot extra ruimte
in de verschillende kantoorgebouwen die wij hebben. Dat betekent dat Stadskantoor II hard nodig
is, daartoe heeft de raad ook besloten in december, en dat vervolgens dat gebouw moet worden
ingericht, ook dat is een logische zaak. Ik kan u misschien als pikant detail vertellen dat de ruimte
van het R.B. A. de helft is van de ruimte die de gemeente in gebruik gaat nemen en dat het R.B. A.
ongeveer het dubbele aan investeringen heeft om haar onderdeel van het gebouw in te richten,
dus ik denk dat wij het toch trachten te doen conform de mening die hier in de raad heerst: als
je iets doet, doe het dan sober en doelmatig en maak er geen opgeklopte tent van, om het zo maar
eens in gewoon Hollands te zeggen. Dat betekent wel dat mede ten gevolge van de reorganisatie
in het ambtelijk apparaat fors wat wijzigingen gaan plaatsvinden, diverse mensen hebben dat ook
al aangegeven. Het is noodzakelijk om die veranderingen ook nadrukkelijk door te voeren en dat
betekent dat er verbouwingen moeten plaatsvinden, dat zowel in Stadskantoor I als in Stadskantoor
II wanden moeten worden gezet en dat wij moeten zorgen dat de mensen bereikbaar zijn en dat
iedereen weet wie waar zit. Dus dat is een logisch gevolg van de reorganisatie en het in
gebruiknemen van Stadskantoor II. Dat er vervolgens nog wat vuiltjes dienen te worden weggewerkt
heeft ook te maken met de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan in de wetgeving en de
feitelijke ontwikkelingen in het Stadskantoor. Bij het Stadskantoor dat wij twee jaar geleden in
gebruik hebben genomen, dat is in de commissie al uitdrukkelijk aangegeven, hebben we
geconstateerd dat de vooruitberekeningen over de warmte-aspecten in de zuidvleugel niet zijn
uitgekomen zoals wij met z'n allen hadden gehoopt. Zeer geleerde heren hebben zich ermee bezig
gehouden om het een en ander te berekenen, maar geconstateerd moet worden dat ook geleerde
heren zich blijkbaar op termijn kunnen vergissen. Er zijn daar dus wat problemen met name ook
in relatie tot de ARBO-wetgeving die sinds het programma van eisen van 1987 ook wat verscherpt
is. Dan kunnen wij twee dingen doen. Wij kunnen gewoon zeggen: dat is pech en de mensen die
daar aan de achterkant zitten krijgen het wat warmer, maar ik denk dat de ARBO-wetgeving ons
nadrukkelijk verplicht om te zorgen dat de werkplekken dusdanig voldoende zijn dat onze
medewerkers ook naar behoren kunnen functioneren. Wij kunnen zeggen: hadden wij dat niet
kunnen voorzien? Als we dat hadden kunnen voorzien, dan hadden wij het in het Stadskantoor
I opgenomen, dat zal u ook allen helder zijn. Wij moeten ook constateren dat de financiële dekking
van de verschillende aspecten zoals die zijn aangegeven in beeld zijn via onder andere de eenmalige
middelen en de inzet daarvan over tien jaar en dat leidt ertoe uiteindelijk dat wij op lagere
huisvestingskostenzitten dan op dit moment. Tot zover betreffende de noodzaak van de aanpassing
en de totale aanpassing, dus het is een logisch gevolg van de besluitvorming van december 1993.
Wat betreft de aanpassing van de bestuursvleugel het volgende. Op verzoek van de commissie
is er een notitie opgesteld over de noodzaak van de aanpassing van de bestuursvleugel. Allereerst
is het college van mening datje, op het moment datje toch aan het verbouwen bent in een kantoor,
beter vooruit kunt kijken en datje niet ad hoc over twee jaar nog eens langs moet komen. In de
richting van de heer Van de Steenoven en de heer Van Os noemde het ook: niet te veel ad hoe.
Als wij nu toch met dat hele gebouw bezig zijn, neem dan alles in een keer mee, want dan komt
het niet over anderhalfjaar weer aan de orde, maar zorg gewoon dat de zaak goed wordt geregeld
op het moment datje bezig bent. Dat heeft geleid tot de veranderingen zoals het college die heeft
voorgesteld in de bestuursvleugel. U heeft de tekeningen daarvan kunnen zien. De motivering
die wij daaronder nogeens een keer op schrift hebben gezet, was voor het college geen aanleiding
om het gevoelen van de commissie zoals dat was geuit over te nemen en daarmee wijzigingen aan
te brengen in de aanpassing van de bestuursvleugel. Wat betreft de kamer van de burgemeester:
wij hebben daarover in de commissie ook uitgebreid gediscussieerd. Wij hebben ook aangegeven
dat de burgemeester meer heeft dan een functie van vergaderen met een ambtelijke staf of met
wat wethouders. Dat kan hij ook op andere kamers doen. Wij moeten ook constateren dat de
burgemeester een representatieve functie heeft en vervolgens dat het uitgangspunt is, dat de