27 JANUARI 1994 9
onderschrijf ik wat mevrouw Brosky zei, dat dit een goede basis is voor een verder overleg, want
er moet nog wat overlegd worden. Er is nog een aantal beleidsvraagstukken, dat weet u, dat nog
aan de orde moet komen. Ik noem maar eens wat. Het verstrekkingenboek moet nog worden
vastgesteld door de raad, wij komen daar waarschijnlijk in maart mee. De klantgerichte bezwaar-
en beroepsprocedures moeten nog worden geregeld. De discussie aangaande de gebruikersraad.
Over de positie van het Patiënten Gehandicapten Platform moet ook nog het een en ander in
formele zin worden vastgelegd. Dat soort zaken behoeft in ieder geval op zeer korte termijn nog
een uitwerking. Ook op langere termijn speelt natuurlijk nog een groot aantal zaken. U weet,
ik heb u dat in de commissie verteld, dat we met betrekking tot de afstemming en de samenwer
king met de ziektekostenverzekeraar een fors aantal onderwerpen hebben, op welke terreinen
gemeente en ziektekostenverzekeraar aanvullend bezig zijn. En dat betekent dat daarover keiharde
afspraken moeten worden gemaakt. Dat hoeft niet meteen te eindigen met een geïntegreerde
indicatiestelling van alle voorzieningen, want dat lukt op zo'n korte termijn toch niet. Maar
gesprekken over één loket, over een gezamenlijke intake en dat soort zaken zouden wat mij betreft
snel kunnen worden opgepakt. Dit betekent dat er nog een hoop werk moet worden gedaan voordat
we in feite, voor wat betreft het gehandicaptenbeleid, enige vorm hebben gegeven aan het totale
pakket dat aan het gehandicaptenbeleid vastzit. We hebben nu te maken met een projectorganisatie.
Straks moet zich dat en dat zeg ik ook in de richting van mevrouw Van Beusekom, inderdaad
gaan zetten in de organisatie zelf. Wij denken daarvoor de juiste voorwaarden te hebben gecreëerd.
De sprekers leggen nogal fors de aandacht op de uitvoeringsorganisatie en inderdaad, we zullen
er mee moeten gaan werken. We zullen kijken wat het oplevert. Mevrouw Brosky zegt: spoedig
beslissingen nemen op aanvragen. Ik acht dat een eerste vereiste. Ik denk dat we het uitlopen
van termijnen, waarmee de gehandicapten vroeger soms werden geconfronteerd bij het
G.A.K./G.M.D. moeten proberen te vermijden. We hebben ons ook in de nieuwe wet aan een
aantal termijnen te houden. Het tweede aspect is: geeft u de raad op tijd informatie. Ik zeg u
dat hier nogmaals toe. We hadden, zo staat het ook in het raadsvoorstel, afgesproken dat we
na een jaar zouden evalueren. Ik denk dan aan de open-eindsituatie en de onwennigheid met de
uitvoeringspraktijk. En inderdaad, het verhaal is gestoeld op vele aannames. Als die aannames
zorgvuldig zijn doorberekend, herdoorberekend, opnieuw bijgesteld, ik heb daarvoor een tiental
voorstellen gezien aan de hand van de V.N.G.-modellen en aan de hand van gegevens die we
van het G.A.K./G.M.D. konden krijgen, toegespitst op Breda, dan betekent dat nog niet dat we
daaruit zekerheid hebben. De grote onduidelijkheid heeft namelijk betrekking op het aantal 65-
plussers en de mate waarin zij aanspraken zullen doen op deze wet. De aannames moeten gecheckt
kunnen worden en we zullen dat ook proberen te doen in de loop van het jaar. Ik heb u toegezegd
dat dat ergens in oktober plaatsvindt, althans zo snel mogelijk nadat we de eerste gegevens hebben.
Of ze dan correct en hanteerbaar zijn voor de verdere toekomst, dat geloof ik niet. U heeft ook
in de stukken kunnen lezen dat in de beginsituatie nog een groot aantal aanvragen afgehandeld
zullen moeten worden door het G.A.K./G.M.D op basis van de A.A.W. en dat daarvoor de
bestaande verplichtingen voorlopig nog niet op de kap van de gemeente terecht komen, maar
pas in de loop van de jaren en de laatste pas over vijfjaar, of iets in die orde van grootte, door
de gemeente zullen moeten worden overgenomen. Dus dat betekent dat de begininformatie nog
geen echt stevige leidraad kan zijn voor de bedoelde informatie die u in oktober krijgt en nog
geen echte leidraad is voor de situatie daaropvolgend. In ieder geval lijkt het mij goed om u
uitgebreid te informeren en die toezegging herhaal ik dan ook bij dezen. Mevrouw Van Beusekom
gaat in op de rechtsgelijkheid in het Stadsgewest. Dat is een discussie die je eigenlijk uitgebreider
met elkaar zou moeten voeren, dan hier even aan de hand van de behandeling van de Wvg. Ik
constateer ten enenmale dat de zaak doorgedecentraliseerd is. Dat betekent dat de gemeenten
daarin een autonoom beleid hebben. Dat hebben we met meer zaken. En dan denk ik datje als
gemeente ook die autonomie durft en ook moet opnemen, omdat de situatie in een gemeente en
ik vergelijk maar, want u trekt zelf ook die parallel met de sociale zekerheid, anders kan zijn