30 JUNI 1995 546
dat men wezenlijke alternatieven aandraagt. Het lijkt er sterk op dat de reorganisatie van het
binnenlands bestuur voor de zoveelste keer in de afgelopen veertig jaar in een vicieuze cirkel
terecht is gekomen. De gemeentelijke herindeling wacht op de bestuurlijke organisatie en de
bestuurlijke organisatie wacht op de criteria voor de herindeling. En zo zijn gemeentelijke
herindeling en bestuurlijke organisatie eikaars gegijzelden geworden. Van dit Kabinet, dat zo
ferm begon met een herbevestiging van Thorbeckes drielagenleer, mag verwacht worden dat het
binnen de kortste keren helderheid geeft. En dan zijn er twee mogelijkheden. Of de Wet
Gemeenschappelijke Regelingen wordt ingetrokken met als consequentie dat alle regionale
samenwerkingsvormen verdwijnen en dat alle overheidstaken worden verdeeld over Rijk,
Provincie of gemeente. De gemeenten worden dan aanzienlijk opgeschaald, meer dan tot nu toe
en de grootte van een aantal provincies komt met het oog op hun omvang in delen van het land
ter discussie. Of, en dat is de andere mogelijkheid, we laten de W.G.R. intact en de gemeenten
maken zelf uit in welke mate hoe zij wensen samen te werken. Maar dan hebben Rijk en
Provincie de keuzes van gemeenten te accepteren. Ik blijf er overigens van overtuigd dat die
samenwerking op West-Brabants niveau er uiteindelijk gaat komen. De discussie zal daarbij niet
zozeer gaan over de vraag of, maar veel meer over de mate en de vorm waarin de regio
samenwerkt. En Breda zal in die regionale samenwerking een belangrijke trekkersrol dienen te
blijven vervullen. Uw raad heeft zich deze jaren ook intensief bemoeid met de organisatie en de
werkwijze van de politie. Herstel van goede verhoudingen, de opdeling in wijkteams, met
daaraan gekoppeld de nieuwe huisvesting, de grootschalige inzet ten behoeve van het betaald
voetbal, de regionalisering van de politie, het instellen van reservepolitie. Het is maar een greep
uit de besluiten die in vijfjaar tijd zijn genomen. Ik prijs me gelukkig met de goede verhoudin
gen zoals die in Breda tussen politie, openbaar ministerie en bestuur zijn gegroeid. Die
samenwerking tussen de drie partijen loopt in Breda goed en daarvoor uitsluitend lof. Waar ik
me wel zorgen over maak, is over de regionale inbedding van de politie. Het regiokorps Midden-
en West-Brabant is met 59 gemeenten veruit het grootste in het land. Dat grote aantal maakt
het lastig de gemeenten intensief bij het te voeren beleid te betrekken en ongewild is daarmee
de afstand tussen bestuur en een deel van de politie groter geworden. Bovendien komen die
regionale colleges, zo blijkt uit landelijk onderzoek, nauwelijks aan hun sturende taak toe. De
burgemeester, die in feite, zij het achteraf verantwoording schuldig is aan de raad over zijn
optreden in het regionaal college, heeft in dat college maar één van de 59 stemmen. En er
wordt in dat verband nog wel eens gesproken over het democratisch tekort van de nieuwe
Politiewet. De gemeenten, en daarmee de gemeenteraden, hebben in ieder geval een forse stap
teruggedaan als het gaat om hun invloed op het politiegebeuren en dat is voor hun betrokken
heid een slechte zaak. Voorshands peinst men er landelijk niet over de grootte van de politiere
gio's aan te passen en de rol van het regionaal college te versterken. We zullen het dus
voorlopig met het huidige bestel moeten doen. Ook al geeft die regionale inbedding van de
politie reden tot zorg, een gemeente kan ook veel zelf doen als het gaat om het eigen beleid. In
Breda heeft u als raad laten zien op het terrein van de coffeeshops, de prostitutie, het kansspel-
beleid, het drugs related crime project, heldere regels voor de horeca, de inzet van reservepoli
tie, en zo nog wat andere zaken. Het is daar waar de gemeente haar beste beentje voorzet,
buitengewoon ontmoedigend om bij de uitvoering van dat gemeentelijk beleid regelmatig vast te
lopen op het grote tekort aan politiemensen en het gebrek aan cellen. De Haagse partijen maken
in dat opzicht niet waar wat ze ons bij de verkiezingen hebben beloofd en dat was versterking
van de politie met 10.000 man. In april 1990 werd ik burgemeester op een moment dat er een
breed college in de maak was, een afspiegelingscollege in optima forma. En sinds vorig jaar
december hebben we een college dat steunt op een krappe meerderheid. Ik laat het hoe en
waarom nu maar even buiten beschouwing, voor mij is met name relevant de vraag wat voor
een stad als Breda, die bezig is met forse uitbouw en vernieuwing, de meest wenselijke
bestuursvorm is. Ik kies daarbij ten principale voor een breed samengesteld college waarin de