24 OKTOBER 1995 662
naar uw oordeel bijstelling behoeft. Laten we die discussie even afwachten. Ik constateer wel dat
het beleid indertijd, in 1993, met de risico's die toen door de heer Nijpels duidelijkzijn aangeven,
is ingezet, en dat u bij de evaluatie in 1995 dat beleid alleen maar heeft toegejuicht. Als u van
oordeel bent dat het te fors is aangepakt en de resultaten niet meer in die mate kunnen worden
toegejuicht dan een paar maanden geleden is gebeurd, dan zullen we het beleid moeten bijstellen.
Een notitie volgt nog en ik denk dat we dan ook kunnen terugkomen op de kwestie die u aanroerde
inzake de handhaving in Ginneken. De heer Schroder vroeg of het college een mogelijkheid zag
om de raden van de randgemeenten te betrekken bij de kerntakendiscussie. Wij hebben geprobeerd
een poging te doen om de raden van de op te heffen gemeenten, los van de op te heffen gemeente
Breda, zoals die in de laatste voorstellen richting Raad van State zijn geformuleerd, te betrekken
bij onze pogingen om tot een wat geleidelijke, soepele, overgang te komen tot een nieuwe gemeente
Breda. Die is nogal bruusk, zonder dat ik een uitnodiging op papier had kunnen stellen, afgewezen
door een tweetal gemeenten. Dat betreuren wij, en ik zie in feite geen mogelijkheden om alsnog
een brief te schrijven richting die raden om ze ook nog eens uit te nodigen voor de kerntakendiscus
sie. Ik denk dat de colleges van zowel de gemeente Prinsenbeek als Nieuw-Ginneken vrij helder
waren in hun beweringen, dat zij niet eerder dan dat het verhaal bij de Tweede Kamer ligt contact
wensen op te nemen met de gemeente Breda.
De heer SCHRODER
Dat is duidelijk, ik zie ook wel dat daar het probleem ligt. Maar met de gemeente Teteringen
bestaat een goed contact en die zou wel bij de discussie en de besluitvorming betrokken kunnen
worden. Zijn daartoe pogingen ondernomen?
De VOORZITTER
Dat is wel af te tasten, omdat wij een vrij regelmatig contact hebben met het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Teteringen. We kunnen dan vragen of daaraan
behoefte bestaat. Naar aanleiding van uw opmerkingen met betrekking tot de geheimhouding verwijs
ik naar het overleg dat met de fractievoorzitters heeft plaatsgevonden en waar de afspraak is
gemaakt, onderschreven door bijna alle deelnemers van dat fractievoorzitter so verleg, dat de
stellingname zal zijn: openbaarheid, tenzij. Ik dacht dat dat standpunt door de overgrote
meerderheid geaccordeerd werd. Derhalve moet ik u zeggen dat ik geen behoefte heb aan opnieuw
eendiscussiehierover. Die discussie is onlangs gevoerd. Waaruzegt: de raad via de fractievoorzit
ters de geheimhouding te laten opheffen, moet ik u zeggen dat dat volgens de wet niet kan. Ik
dacht dat het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester zelf die bevoegdheid
had en dat die bevoegdheid noch bij de fractievoorzitters, noch bij de raad kan komen te liggen.
De heer SCHRODER
Wie het meerdere mag, mag ook het mindere. Dus als de raad de bevoegdheid heeft om op te
heffen, dan mag het ook van tevoren daarin worden gekend. Ik zie daarin geen enkel probleem.
De VOORZITTER
Ik heb niet die behoefte. Het duurt, denk ik, ook veel langer via die procedure. Als het college
van burgemeester en wethouders, of de burgemeester zelf die bevoegdheid heeft, dan kan het,
denk ik, veel sneller. U vraagt of het college bereid is tot het instellen van een tweewekelijks
vragenuurtje. Wij achten op dit moment de mogelijkheden tot het stellen van vragen aan het college
meer dan voldoende. U heeft de schriftelijke mogelijkheid, bij elke commissievergadering zit er
een rondvraag en u kuntzelf zaken agenderen. Wanneer we een tweewekelijks vragenuurtje zouden
gaan instellen, dan kan ik me voorstellen, dat we die andere mogelijkheden achterwege laten. En
demogelijkhedendieerop dit moment zijn, zijn veel ruimer dan wat u met uw vragenuurtjebeoogt.