21 DECEMBER 1995 919 Rijk ervan uitgaat dat de besparingen met deze maatregelen in Breda kunnen worden gehaald, zegt Breda het toch anders te willen doen en de besparing te zoeken in het tegengaan van fraude en met behulp van het uitstroombeleid. Ik denk dat we hierdoor een uiterst arbeidsintensieve weg kiezen, maar ik denk ook dat die weg zeer toe te juichen is, dat het een moeilijke, maar eigenlijk ook een heel faire weg is. Het betekent tegelijkertijd dat er veel controle moet worden uitgeoefend, dat er regelmatig heronderzoeken dienen plaats te vinden en een intensieve begeleiding in het activeren van mensen naar een baan. Nogmaals, een niet geringe opgave. Misschien weer zo'n zijpad, maar wij dachten toch dat een kanttekening op zijn plaats zou zijn. Je vraagt je af of de arbeidsbureaus zich niet beter kunnen beperken tot de trajectbemiddeling die de sociale diensten inkopen en zich dan houden bij de bemiddeling van de moeilijke groepen. De dienstverlening voor het vervullen van gemakkelijke vacatures kan de markt zelf wel aan en hierdoor krijgen de arbeidsbureaus veel meer tijd voor de uitvoering van het rijksbeleid om te besparen op bijstand en het activeren van werklozen. De bemiddeling van makkelijke vacatures kan dan aan particuliere bureaus worden overgelaten. Werkgevers moeten namelijk ook geïnteresseerd blijven in arbeidsbureaus die zich op de moeilijke groepen focussen, want dat arbeidspotentieel is straks ook hard nodig. Wij gaan van harte akkoord met dit beleid. Wij hebben wel deze kanttekening en wij denken ook niet dat het een heel makkelijke weg zal zijn, maar wel de moeite waard. De heer SCHRODER Ik heb het beleid bij herhaling consumptief genoemd, te zeer aansluitend bij het besluit landelijke normering, daardoor ook problematisch in de uitvoeringspraktijk. In de commissie heb ik nog gezegd dat in de gegeven voorbeelden de criteria niet aanmerkelijke voordelen, die in het geval van kostendeling gehaald kunnen worden wel wat scherper worden. Het blijft een beetje koffiedik kijken hoe dat effectief in de praktijk uitpakt, met name voor kamerbewoners, onderhuurders, kostgangers, kortom de categorie mensen die op één adres woont. Ik vind dat daar de criteria boterzacht zijn. Dat noopt ertoe dat wat ons betreft over een jaar wordt geëvalueerd. Eén van de toetsingen die wij dan willen kunnen maken, is dat er wordt vergeleken met de huidige situatie en daarvoor hebben we in ieder geval een uitgebreide bestandsanalyse nodig. Ik heb in de commissie al eens gevraagd om een bestandsanalyse. Die is er toen ook gekomen, maar deze was niet uitge splitst naar woonvormen. Op het moment dat we die toets gaan maken, die ik over een jaar graag zou willen maken, moet er een bestandsanalyse zijn die is uitgesplitst naar woonvormen. Die valt op dit moment nog heel goed te maken, maar straks wanneer er niet meer nadrukkelijk naar woonvormen wordt geregistreerd, valt deze niet meer achteraf te herleiden. Ik wil graag een toezegging dat zo'n bestandsanalyse alsnog wordt gemaakt en om dat te onderstrepen, heb ik bij motie vastgelegd dat zo'n analyse wordt gemaakt. Het tweede punt is een technisch detail omdat ik geen behoefte heb om de hele discussie uit te commissie over te doen. Ik heb mij nogal boos gemaakt over het schokeffect van kinderen die thuiswonen en die wat inkomsten hebben. Zoals het op dit moment ligt, mag het kind 326,-- hebben plus 10% van de bijstandsnorm. Dat komt neer op ruim 500,-- met behoud van de maximale toeslag voor de alleenstaande ouder. Dat is geregeld in artikel 4 lid 7. Bij de beantwoording in de commissie is gezegd dat er een norm van 10% wordt opgezet, wat neerkomt op om en nabij 190,-- wat het thuiswonende kind extra mag verdienen. Ik heb geconstateerd dat zodra het 1meer is en het kind net boven die 10 uitkomt, het hele bedrag van 190,— bij de ouder wordt weggehaald. In de beantwoording werd gezegd dat het tot fraudegevoeligheid zou leiden als we dat niet doen. Als we de regeling handhaven zoals die op dit moment is, vind ik dat onbillijk. Als een thuiswonend kind 1,— extra verdient dan de norm, zoals die hier is geformuleerd, en als dan de ouder ineens met 190,-- wordt gekort, dan leidt dat eerder tot fraudegevoeligheid. Ouders adviseren hun kind dan misschien om het maar niet op te geven of zij geven het zelf niet op. Ook kan het ertoe leiden dat ouders tegen kinderen gaan zeggen: dan donder je maar op, ik accepteer niet dat mijn inkomen met 190,-- per maand omlaag gaat door jouw inkomen. Een derde effect zou kunnen zijn dat ouders proberen hun kinderen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1995 | | pagina 919