27 MAART 1996
157
Dat is niet hatelijk bedoeld, dat heeft de volledige instemming van de VVD-fractie. Inderdaad,
het komt er nu vooral op aan dat een goede uitgangspositie wordt verschaft aan de nieuwe raad
en het nieuwe college van het nieuwe Breda. Het zal duidelijk zijn dat de VVD-fractie uitziet naar
de spoedige totstandkoming van dat nieuwe Breda. Eindelijk de benodigde ruimte voor woningbouw
en voor bedrijfsontwikkelingenen ook en vooral ruimte voor nieuwe politieke verhoudingen, die
wellicht ook een terugkeer naar normale bestuurlijke verhoudingen mogelijk maken. Wat de VVD
onder normale bestuurlijke verhoudingen verstaat, mag algemeen bekend worden verondersteld.
Voor alle duidelijkheid, wij bedoelen daarmee: een wethouderscollege dat op een bredere basis
stoelt dan thans. Een college waarin ook de VVD is vertegenwoordigd. In plaats van in wrok om
te zien naar 12 april 1994, heeft de VVD-fractie zich de afgelopen twee j aar ingespannen om vanuit
haar positie als niet-collegepartij het beleid waar nodig bij te sturen. In een aantal gevallen zijn
wij daarin zeker geslaagd. En volgens goed liberaal beginsel heeft de VVD in haar betrekkingen
met het college en de coalitie steeds de nadruk gelegd op wat bindt en niet op wat scheidt. Daarom
stemde de VVD ook als enige van de niet-collegepartijen consequent voor de kadernota's en begro
tingen, waarin zij zelf niet participeert. Het financiële beleid was immers, grosso modo, na alle
afwegingen in overeenstemming met onze opvattingen. Bij tal van andere onderwerpen hebben
wij het college onze kritiek niet gespaard. En op die weg zullen wij de resterende maanden
voortgaan, maar zonder tegenstellingen onnodig op te blazen. Misschien wordt onze opstelling
door sommigen wel eens als scherp ervaren. Kritiek is nooit aangenaamHet is steeds onze oprechte
bedoeling op de bal te spelen en niet op de man. Ook in dit opzicht onderscheiden wij ons van
andere niet-collegepartijen. Zoals gezegd, de VVD wil niet polariseren, maar besturen. Voor zover
de tijd het nog toelaat, wil ik nog enkele kanttekeningen plaatsen bij de kadernota. Het financiële
beeld is inderdaad in grote lijnen positief, zij het dat de reserve- en risicopositie in vergelijking
met de Begroting 1996 een verslechtering te zien geeft van 3,8 miljoen. De VVD-fractie is niet
gelukkig met een dergelijke uitholling. Nu lijkt het risico voldoende afgedekt, maar het verleden
heeft geleerd hoe snel een situatie kan veranderen. Ook verontrust het ons dat, ondanks alle
aandrang, de diensten SAW en RME de vastgestelde bezuinigingen niet volledig kunnen effectueren.
Ter verklaring wordt aangegeven dat dan taken en kerntaken moeten worden beëindigd, of
produkten en kernprodukten niet meer kunnen worden geleverd. Het gunstig meerjarenperspectief
laat deze tolerantie toe. Maar wat te doen als onverhoopt het financiële tij omslaat? In dit verband
is ook van belang dat de financiële gevolgen van de gemeentelijke herindeling moeilijk zijn in
te schatten. Of zij positief of negatief uitvallen, is nog af te wachten. Het is overigens een wijs
beleid van het college dat het geraamde overschot van 1997 wordt gereserveerd voor de kosten
van de gemeentelijke herindeling. Wellicht kan het college onze bezorgdheid over enkele punten
van het financiële beleid door nadere toelichting wegnemen. Na de commissiebehandeling zijn
wij niet echt helemaal gerustgesteld. Overigens wekt het enige bevreemding dat in verband met
de invulling van de genoemde bezuinigingstaakstellingen wordt gesproken over kerntaken en
kernprodukten, nog voordat de kerntakendiscussie van start is gegaan. De VVD-fractie betreurt
het dat de kerntakendiscussie zo moeizaam op gang komt. Een belangrijk punt met betrekking
tot het financiële beleid betreft het voorstel om de totale opbrengst van de O.Z.B. met 1 te
verlagen. Het college beoogt daarmee uitvoering te geven aan de bij de begrotingsbehandeling
1996 aanvaarde gezamenlijke motie van de coalitiepartijen en de VVD. Die motie vroeg echter
om bevriezing en zo mogelijk verlaging van het tarief, waarmee naar onze mening werd bedoeld
dat het uiteindelijk door de belastingplichtige te betalen bedrag voor iedereen zou dalenHet college
geeft een interpretatie van de motie, die niet volledig met onze intentie overeenstemt. Dat valt,
overigens, het college niet te verwijten, want tengevolge van de herwaardering van het onroerend
goed en de verhoging van het bedrag van de heffingseenheid ontstaat nu eenmaal een onduidelijk
beeld. Het is echter wel spijtig dat na twee jaar strijd het O.Z.B.-tarief, en onze voorstellen voor
de begrotingsjaren 1995 en 1996 haalden toen geen raadsmeerderheid, uiteindelijk in 1997 toch
nog zo'n mager resultaat oplevert. Positief is in elk geval de omslag in het denken. En dat is