27 MAART 1996
160
Opnieuw worden de Bredase huurders geconfronteerd met maximale huurverhogingen, die in geen
enkele verhouding staan tot de inflatie. Een van de belangrijkste redenen voor de stijgende armoede
is het constant oplopen van de huren, die geen enkele tred houden met de sinds een j aar ingevoerde
koppeling tussen minimumloon en uitkering. Kortom, ondanks de minimale aanpassing van de
uitkering, kelderen de minima er in hun besteedbaar inkomen op achteruit. Vanuit onze
verantwoordelijkheid voor het huurbeleid van de corporaties en vanuit onze verantwoordelijkheid
voor de armoedeproblematiek in de stad, moeten wij hier een signaal geven. Daarom zal ik op
dat punt een motie met een algemene strekking indienen. Bij de behandeling van de Verordening
Algemene Bijstandheb ik al aangegeven dat Bredahier kansen heeft laten liggen. De mogelijkheden
voor eigen beleid, die de nieuwe A.B.W. biedt, zijn in Breda behoudend toegepast. Inmiddels
verschijnen de eerste berichten in de pers over de enorme financiële verschillen voor bijstands
gerechtigden in vergelijking met andere steden. Voorts bereiken ons de eerste berichten over de
rigide toepassing van de zogenaamde controle aan de poort. 1996 is het invoeringsjaar. Mijn fractie
is van mening dat we nog vóór de behandeling van de begroting volledig inzicht moeten krijgen
in de effecten van het in Breda geformuleerde beleid. Immers, beter ten halve gekeerd, dan ten
hele gedwaald. Graag willen wij een toezegging van het college, dat aan de hand van de ervaringen
van het eerste halfjaar zo mogelijk nog bijstellingen in de verordening kunnen plaatsvinden.
Bijzondere aandacht wil ik vragen voor de positie van de langdurig werklozen, de blijvers in de
bijstand. Het onlangs vastgestelde beleid kent drie pijlers: controle aan de poort, bestrijding van
oneigenlijk gebruik, en doelgerichte uitstroom. Voor wat betreft de positie van de blijvers in de
bijstand, blijft het beleid hangen in een afwachtende houding tegenover de landelijke overheid.
In een op 15 maart jongstleden gehouden discussiebijeenkomst met allochtonen, mochten wij een
stroom van kritiek horen over het uitstroombeleid en de voorwaardenscheppende rol van de
gemeentelijke overheid daarin. Voor wat betreft het taalonderwijs speelt Breda het klaar om te
pingpongen met het R.B. A. over wie de financiële verantwoordelijkheid uiteindelijk moet dragen.
Vanzelfsprekend is het taalonderwijs een belangrijke voorwaarde voor de uitstroom naar banen.
Dat neemt niet weg dat beheersing van de Nederlandse taal tegelijk een minimale voorwaarde is
voor integratie, en het sociaal isolement voorkomt. Wellicht, wat ons betreft, ligt daar een
belangrijke kerntaak ook voor de gemeente, die niet louter kan worden vervuld met toepassing
van de beperkte criteria van de bijzondere bijstand. Hier zou meer financiële inzet noodzakelijk
zijn. Wij vragen het college dan ook om op korte termijn een nota aan de raad te presenteren,
waarin de problematiek over de samenhang tussen NT-1NT-2 en het allochtonenonderwij s uiteen
wordt gezet en waaruit voorstellen kunnen worden ontwikkeld. De verzelfstandiging van het Chassé
Theater moest uiteindelijk het onderwerp van de politieke agenda afhalen. Tegelijk blijven wij
als gemeente verantwoordelijk voor de bodemloze put, die de exploitatie blijkt te worden. Inmiddels
stelt mijn fractie vast dat wij nog steeds niet over een begroting en een afrekening inzake de
bouwkosten beschikken. Voor een financiële beoordeling staan wij met lege handen. Verder ontgaat
het ons hoe wij straks als raad nog de verantwoordelijkheid voor de culturele waarde van dit
megatheater kunnen dragen. De bejegening van de amateurkunst door de theaterdirectie geeft ons
het bange vermoeden dat we uitsluitend die behoefte kunnen invullen, wanneer we als raad opnieuw
bereid zijn om met extra subsidies daaraan bij te dragen. Vanuit de positie die wij op dit moment
als raad innemen, kunnen wij niets anders doen dan de budgettaire randvoorwaarden vaststellen,
en dat betekent dat wij als raad andermaal moeten stellen dat de vastgestelde bijdrage in de
exploitatie het maximum betekent. Ook dienaangaande zal mijn fractie een motie indienen. Nog
twee punten. De bezuiniging van 100.000,--, voorzien in deze kadernota, op het jeugd- en
jongerenbeleid, kan wat ons betreft niet. Zowel in deze raad, in de commissie AZ en in de
commissie SAW, als in de convenanten G15 en B5, wordt geconstateerd dat de jeugd- en jonge-
renproblematiek een extra impuls nodig heeft. Het kan dan niet zo zijn dat wij op die problematiek
toch weer 100.000,-- gaan bezuinigen, omdat dat geld via de convenanten toch weer op een andere
manier binnenkomt. Wat ons betreft is dat een verkeerde keuze. Ik weet dat de PvdA daarop straks