28 MAART 1996 233 73. RESTAURATIE VAN HET TWEEDE DEEL VAN DE TWEEDE FASE VAN DE GROTE KERK AAN DE STICHTING GROTE OF LIEVE VROUWE KERK. Mevrouw VAN BERGEN-NUEHOLT Bij de VVD-fractie staat voorop dat de restauratie van de Grote Kerk gewoon moet gebeuren. Het gebouw is een baken voor Breda. Als je uit het buitenland komt en je ziet de toren, dan ben je gewoon weer thuis. Ik denk dat elke Bredanaar dat ervaart. De VOORZITTER Dat gevoel begint mij nu ook te bekruipen. Mevrouw VAN BERGEN-NUEHOLT Dan komt u dus ook weer thuis. Dat doet mij genoegen. Wij kunnen dit monument niet verder achteruit laten gaan. Er is echter een klein probleem. Het Rijk heeft subsidie toegezegd, maar wij hebben in de commissie gehoord dat er nog geen cent is ontvangen. Ook hebben wij nog niets op papier, dus het is een beetje een hachelijke zaak. Maar voor ons staat vast dat wij ermee door moeten gaan. Ik neem aan dat het college zich zal inspannen om de mondeling toegezegde subsidies binnen te krijgen. Nu gaat de Stichting de verantwoordelijkheid voor de restauratie op zich nemen. Is het feit dat de Stichting niet B.T.W.-plichtig is de enige reden dat de Stichting dit op zich gaat nemen, of vindt het college dat de Stichting de enige instantie is die deze restauratie op zich kan gaan nemen? Waarom wil het college een overeenkomst sluiten met de Stichting en waarom laat zij de raad dit niet doen? Mijn laatste vraag is hoe het zit met de plannen voor het vervolg van de restauratie, nadat het tweede deel van de tweede fase is voltooid. De heer CRUL In de commissie hebben wij maar kort over deze zaak gepraat. Het was ook al na middernacht. Wij hebben hierover in de fractie gesproken en er zijn toch wat zaken overgebleven, waarover nog gediscussieerd zou moeten worden. GroenLinks heeft altijd achter de restauratie van de Grote Kerk gestaan. Wij blijven dat ook doen, maar het moet voor ons wel beheersbaar en inzichtelijk blijven. Welke verplichtingen worden er aangegaan, ook voor de toekomst? De Rijksdienst voor Monumentenzorg is, voor zover wij weten, akkoord gegaan met alle fasen van de restauratie, behalve met de invulling van het totale bedrag van 20 miljoen. Ik dacht dat de restauratie in vijf parten was opgedeeld en wij zouden graag willen weten welke delen van de werkzaamheden bouwkundig noodzakelijk zijn en welk deel je eigenlijk als verfraaiing of luxe zou kunnen aanmerken. Is dit al aan de orde bij de parten die nu aan de beurt komen, of nog niet? Hoe gaat het verder als de derde fase is afgerond? In de commissie hebben wij al eens gesproken over het totaalbeeld. Wij zouden nog eens opnieuw in de commissie willen praten over de restauratie en alles wat daarmee samenhangt. Misschien kan dat in een van de volgende vergaderingen. De functie van de kerk in de toekomst is ons niet geheel duidelijk. Welke weg gaan wij hiermee op? Willen wij de zaken koste wat kost door de kerk zelf laten opbrengen? Daarvoor is natuurlijk een exploitatie-opzet nodig. Kan dat? Willen wij naar een kostendekkend verhaal en heeft dat dan ook te maken met de beperking van de activiteiten die daar zouden kunnen plaatsvinden? Dan nog een algemene vraag van financiële aard. Er wordt een prepriori- teit gegeven voor 2 miljoen. In deze raad is steeds gezegd dat een preprioriteit alleen gegeven dient te worden in noodsituaties als het echt niet anders kan. Is het nu zo dat deze situatie als een noodsituatie moet worden aangemerkt? Zijn er wat dat betreft nog meer preprioriteiten in het totale financiële beeld van de gemeentelijke financiën, of is dit de enige? Wethouder DE BRUUN Wij hebben moeten constateren, volgens juichende berichten, dat vanuit het ministerie en vanuit de Rijksdienst eind vorig jaar uit de onderuitputting een fors bedrag voor monumenten beschikbaar zou komen. In ieder geval 25 miljoen in 1996, ten behoeve van een vier- tot vijftal belangrijke monumenten, waaronder de Grote Kerk van Breda. Die toezegging hadden wij een paar maanden daarvoor al van de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1996 | | pagina 233