28 MAART 1996 234 gehad. Wat zij deden zou Breda moeten zien als een soort voorfinanciering, zodat Breda in elk geval niet de kans zou missen op eventuele rijkssubsidies. Dit was een harde toezegging en het betekende dat wij aan de slag konden gaan met de hoogstnoodzakelijke restauratie van het kerkgebouw. Op dit moment hebben wij echter nog geen sou gezien, laat staan dat wij iets zwart-op-wit hebben. Over een week of twee hoop ik een gesprek te hebben met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg om uiterlijk in juni de eerste tranche beschikbaar te krijgen, want ook zij zullen in tranches uitbetalen. Tegen die tijd begint de zaak langzaam maar zeker nijpend te worden. De gereserveerde middelen, die wij als gemeente daarvoor opzij hadden gezet, zijn dan op. Het is dan over en uit. Als wij geen stagnatie in de restauratie willen krijgen, zullen wij op dat moment de eerste tranche van het Rijk binnen moeten hebben. Wij zullen hierover een hartig woordje met de Rijksdienst wisselen. Het totale bestek is vóór de start van de restauratie uitgebreid met allerlei deskundigen doorgenomen, inclusief de Rijksdienst voor de Monumen tenzorg. Uiteindelijk zijn wij er, na boeiende theoretische discussies, uitgekomen en is het plan ook akkoord bevonden door de Rijksdienst. De laatste ontwikkelingen rond het bestek zijn dat met name ook de monumenten in de kerk worden meegenomen in het totale restauratieplan, waardoor het totale bestek wat moest worden bijgesteld. Dit is met name gebeurd op verzoek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, om een totaalbeeld te krijgen. Dit betekent dat wij tot deze week gerekend hebben aan de restauratiekosten: wat zijn nu precies de bouwkundi ge kosten voor de restauratie van de kerk? Op basis daarvan zal de subsidie worden aange vraagd. Aanstaande dinsdag zal het college de restauratiekosten definitief vaststellen. Uiteraard krijgt ook de commissie inzicht hierin. Het is een dik pakket, dat wij waarschijnlijk niet in één vergadering kunnen doorworstelen. Dat betekent dat wij dan ook gelijk weten wat de luxe zal zijn, zoals de heer Crul het noemt. Het zou weieens niet een luxe kunnen zijn, maar een noodzakelijke investering ten behoeve van de exploitatie van het gebouw op lange termijn. U heeft in de nota "Cultuur is meer" kunnen zien dat monumenten en cultuur eigenlijk twee handen op één buik zijn. De wethouder Cultuur en ik hebben kamers naast elkaar, waardoor wij vaak overleg kunnen hebben. Samen zijn wij ook de discussie aangegaan met de Stichting Grote Kerk over de wijze, waarop de exploitatie op termijn zou moeten plaatsvinden. Ook hebben wij erover gesproken of je met eenvoudige investeringen de exploitatie zodanig kunt laten zijn, dat je niet over tien jaar opnieuw met hetzelfde probleem zit als waarmee wij nu zitten, nadat wij 25 jaar geleden de vorige restauratie hebben afgerond. Kortom, het gaat erom dat wij een exploitatie willen realiseren, waarbij wij het regulier en het groot onderhoud aan het gebouw kunnen veilig stellen. Die discussies zijn nog gaande. Het betreft de culturele functie van het gebouw. Daarnaast hebben wij ook te maken met de eigenaar, de Nederlands-Hervormde Gemeente, die daarover ook haar eigen ideeën heeft. Die discussie is nog niet afgerond, maar daarop komen wij gegarandeerd in beide commissies terug. In de richting van mevrouw Van Bergen kan ik melden dat de B.T. W. natuurlijk een aardige bijkomstigheid is, maar een van de belangrijkste aspecten is dat het bovenste gedeelte van de toren van de gemeente is en het onderste gedeelte van de Stichting. Mevrouw VAN BERGEN-NIJEHOLT Dat was niet mijn vraag. Wethouder DE BRUIJN Jawel, want dat is de pragmatische reden om die restauratie in één hand te houden. De Stichting is niet de enige die het kan doen. Wij kunnen het ook, maar wij vonden het gewoon handiger om daar één restauratieve instelling op te zetten, want anders gaat dat weer "krommunicatie" met zich meebrengen en daaraan hebben wij geen behoefte. Waarom de overeenkomst op deze wijze? Dit is gebeurd om de snelheid in het totale proces te houden en ervoor te zorgen dat de voortgang niet stagneert en er geen gaten vallen in de restauratiezaken. Wij zijn van mening dat de randvoorwaarden, zoals ze in de overeenkomst zijn opgenomen, niet meer dan normale randvoorwaarden zijn, die passen binnen het totale stelsel van randvoorwaarden bij voorfinan ciering. Vandaar, dat wij van mening zijn dat wij de raad kunnen vragen om het aan het college over te laten. De heer Crul vraag naar de plannen voor hierna. Er komen nog een paar fases. Het is uiteindelijk de bedoeling dat de restauratie tot 1998 doorloopt, maar het meest spectacu-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1996 | | pagina 234