30 MEI 1996 340 over dachten. Ten aanzien van de motie van de Parel van het Zuiden het volgende. Ik vind het altijd heel moeilijk om zaken vast te leggen, en te zeggen: 4,— kost het nu. Wie weet komt het zo economisch voordelig uit dat we straks weer op bepaalde uren voor 2,50 kunnen zwemmen. Ik vind het niet goed dat je je vastpint op zaken, en daarom zijn wij tegen de motie. De heer VERPAALEN In het aanbestedingsdocument staat als uitgangspunt een toegangsprijs van 6,~. Wij zeggen: neen, het uitgangspunt moet zijn 4,~ voor de toegangsprijs. Mevrouw VAN BEUSEKOM-NIX Dat kan er wel in staan, maar je kunt tegelijkertijd kijken waarvoor je straks kiest. Dat is namelijk die inhoudelijke afweging die je koppelt aan het economisch meest voordelige. Dat is een gezonde visie. Wij leggen ons hier niet op vast, mijnheer Verpaalen. De heer VERPAALEN Maar als u ƒ6,-- als uitgangspunt neemt en u gaat uitrekenen hoeveel bezoekers er wellicht zullen komen, weet u een bepaald budget en dan weet u ook wat u kunt besteden aan de bouw. Als je 4,— als uitgangspunt neemt, dan kom je tot een veel lager bedrag, of je komt tot meer bezoekers Dat is afhankelijk van de elasticiteit. Ik heb daar geen verstand van. De VOORZITTER Is dit een interruptie? De heer VERPAALEN Ja. De VOORZITTER U krijgt zo meteen het woord. Mevrouw VAN BEUSEKOM-NIX Ik heb het als overhalen bekeken, maar wij zijn niet te vermurwen. De heer SCHRODER De reactie van de wethouder op de vragen inzake het 35- en 50-meter bad heeft mij niet gerustgesteld. Het lijkt er een beetje op dat de raad alle handen vrij heeft, immers de raad is het laatste orgaan dat beslist. Maar de raad beslist vanavond ook over het artikel waarin staat dat de goedkoopste het zal krijgen. En als raad kunnen wij daaraan gebonden zijn, dus eigenlijk nodigen mevrouw Van Beusekom en ik in haar kielzog u uit om te zeggen dat wij ook binnen die clausule volledig de handen vrij hebben om een andere keuze te maken, bijvoorbeeld een kwalitatieve keuze in plaats van een financiële keuze. U bent daarover, wat mij betreft, niet duidelijk geweest. Waar over u nog veel minder duidelijk was, of onjuist geïnformeerd, is uw reactie op de motie. U zegt dat daarover een referendum is geweest en dat Breda daarover een uitspraak heeft gedaan. Het referendum heeft op 8 maart 1995 plaatsgevonden en het ging over de locatiekeuze, en volstrekt niet over wat er precies moest komen met welke toeters en bellen: buitenbad, ligweide en dergelijke. Daarover heeft Breda zich niet mogen uitspreken. Dat kan ook niet, omdat die kwestie pas op 29 juni 1995 in de raad is geweest. Daarom moet u ons eens uitleggen hoe u dat kunt rijmen. Ik vind de redenering: vragen wat het kost is op zich een kosteloze aangelegenheid en breng dat nu eens inbeeld, een legitieme aangelegenheid. We zijn met veel pijn en moeite al tot zeven varianten gekomen. Een achtste variant erbij, dat kan gerust. Ik hoop dat de interruptie van mevrouw Heerkens richting mevrouw Van Beusekom, waarin zij ook sprak over de zeven varianten, niet een stemverklaring is voor het afwijzen van de motie, want daarin wordt, strikt genomen, gepleit voor acht. De heer Figlarek zegt: wij zijn er in het verleden toch achtergekomen dat 't Ei niet kon, dus moeten wij daarop nu niet meer terugkomen. Dat had weinig met de locatie te maken, mijnheer Figlarek. Dat had er puur mee te maken dat er op dat moment voldoende politiek

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1996 | | pagina 340