26 SEPTEMBER 1996 524 Toen heeft; de wethouder mij geantwoord dat hij bij uitvoering technische problemen voorzag in het kader van de fiscale wetgeving. Hij zegt: in de gevallen waarover u het heeft zal wellicht de bijzondere bijstand een oplossing moeten bieden. Die zaak kan dan aan de orde komen in de Armoedenota. Welnu, de problematiek komt niet voor in de Armoedenota. Ik wil haar nogmaals hier op tafel leggen, en ik wil er sterk bij het college op aandringen met een oplossing te komen. Ik heb daarvoor een motie aangedragen, inhoudende dat wij hier vanavond besluitendat die groepen diehet aangaat, huurders van onzelfstandige woonruimte met een minimuminkomen die in principe voor kwijtschelding in aanmerking zouden komen, via de bijzondere bijstand ook daadwerkelijk de kosten die zij toch aan hun verhuurder moeten voldoen terug zullen krijgen. Op zich is het een beetje een technisch verhaal, maar gelet op het feit dat er eerder over die zaak is gediscussieerd denk ik dat het college heel goed weet waar het om gaat. Er zit geen budgetvoorstel in. Ik begrijp dat het een aanslag is op de bijzondere bijstand, maar in technische zin denk ik dat we moeten constateren dat het hier eigenlijk gelden betreft die normaal gesproken uit de portefeuille van de heer Van Os zouden moeten komen, om reden dat het in feite een kwijtscheldingsbeleid is, hoezeer het ook binnen de fiscale systematiek niet mogelijk is. Of er in de concrete dekking een mogelijk heid is van declaratie door de Sociale Dienst bij de wethouder Financiën, lijkt mij een technische uitwerking voor het college. Op dat gebied verzoek ik u creatief te zijn, en daarvoor met een behoorlijk dekkingsvoorstel te komen. Een klein puntje nog, voordat ik naar de BredaPas ga. Het zou ons wellicht een aardig voorstel lijken om bij voorstellen die hier in de raad passeren en die zich daarvoor lenen een zogenaamde "MER", een minima-effect-rapportage, weer te geven, inhoudende dat onder elk voorstel dat zich daarvoor leent concreet wordt aangegeven of het inkomensconsequenties heeft voor de minima en in welke zin. Tenslotte de BredaPas. Ik heb mij in de commissie uitermate kritisch uitgelaten over de voorstellen die door het college zijn gepresenteerd. Ik zal die kritiek hier vanavond niet herhalen. Wel heb ik concreet aan het college gevraagd om nog een extra kortlopende inspraakronde te houden, speciaal om de doelgroepen te laten inspreken op de keuze die het college maakt ten aanzien van de invulling van die BredaPas, omdat het college op voorhand nog geen inspraak kon laten plegen, want die keuze was toen nog niet gemaakt. Omdat de wethouder daarop negatief reageerde, heb ik uiteindelijk zelf een korte inspraakronde gehouden, en ik werd nadien geconfronteerd met een schrijven van de directeur Sociale Zaken, dat hij alsnog de inspraakgroepen heeft benaderd met de heel concrete vraag: reageert u eens op de keuze die het college maakt ten aanzien van de BredaPas. Voordat ik straks reageer hoe ik daarover denk, stel ik het college de vraag: wat is het resultaat van die kortlopende inspraakronde vanuit de directie Sociale Zaken? Ik zal dan straks mijn bevindingen daar tegenover zetten en daaraan een eindconclusie verbinden. Tot slot dien ik hierbij mijn motie in. De door de heer Schroder ingediende motie luidt als volgt: MOTTE (1) De leden van de raad der gemeente Breda, gelet op artikel 31 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad der gemeente Breda; stellen de raad voor zich uit te spreken als volgt: De raad der gemeente Breda, in vergadering bijeen ter behandeling van het voorstel van burgemeester en wethouders inzake aanpak stille armoede, agendapunt 179; constateert dat:

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1996 | | pagina 524