26 SEPTEMBER 1996
526
en op het minimum zitten. Dat een belangrijke rol in de regeringsaanpak inzake de armoedebestrij
ding bij de gemeenten is gelegd, is in principe akkoord, maar toch zal dat niet kunnen betekenen
dat wij maatregel op maatregel moeten stapelen om op enigszins betekenisvolle wijze de armoede
ook weer wat te kunnen opvangen. Het Rijk zegt wel dat de gemeenten het beste kunnen bepalen
waar de knelpunten zitten, maar ook de minister zal toch moeten weten dat de aanschaf van
duurzame gebruiksgoederen voor mensen met langdurige bijstand en ouderen met uitsluitend
A.O.W. zo langzamerhand een niet meer te dragen last is, als men daarnaast ook nog een beetje
normaal aan de samenleving wenst deel te nemen. Daarom hebben wij in de commissie voor andere
zaken gepleit dan hier in het voorstel. Met name geldt dat voor de BredaPas, en de daarmee
gemoeide 300.000,—. Op zich hebben wij helemaal geen moeite met 300.000,-- voor
armoedebestrijding, maar het middel dat werd gebruikt is niet effectief gebleken. En wat erger
is, het is daardoor en omdat het zulke grote manco's vertoonde, ook in grote opspraak geraakt.
Ook van de BredaPas nieuwe stijl verwachten wij niet dat die een instrument zal zijn in de
armoedebestrijding, hoewel wij best de mogelijkheden tot kortingen bij gemeentelijke instellingen
en ook de zwembaden willen onderschrijven. Wij stellen, en dat hebben wij uitgebreid in de
commissie gedaan, daarom zullen wij dat hier niet overdoen, wel vragen bij het financieel
compenseren van deze kortingen in de richting van die instellingen. Dat blijft voor ons wel een
duidelijke zaak, maar ook eigenlijk iets wat wij niet willen. Wij zeggen: het geven van kortingen
in het algemeen kan zeer bezoekersverhogend werken, waardoor toch al meer inkomsten binnen
kunnen komen. Daarvoor hoeft men in Breda de BredaPas niet in stand te houden. Wij denken
dan met name aan de beleidsverruiming zoals die onder B. op bladzijde 7 wordt geformuleerd
en die u dan uitstelt tot de begrotingsbehandeling 1997. Feitelijk betekent dat handhaving van die
300.000,- voor de BredaPas, het nog vaststellen van bedragen bij de Begroting 1997, en van
bedragen voor nader uit te werken voorstellen, zoals die in het voorstel worden aangegeven. Het
cumulatieve effect van al deze maatregelen zou best eens te hoog kunnen worden, en dan past daarin
niet de handhaving van instrumenten waarop mensen niet zitten te wachten en ook heel duidelijk
hebben aangegeven dat niet te hoeven. Men had andere zaken nodig. Ik dacht dat GroenLinks
daarop ook inging. Ik denk juist dat het belangrijk is, zeker als zoveel mensen zijn geraadpleegd,
dat je heel constructief omgaat met de ideeën die door hen naar voren worden gebracht. De
BredaPas is een instrument dat vrijwel unaniem werd afgewezen. Daarom zeggen wij ook: gebruik
nu die 300.000,— voor beleidsverruiming in de bijzondere bijstand. En als dat dan nog te weinig
is, dan kan bij de begrotingsbehandeling daaraan nog wat worden toegevoegd. Daarop zitten de
mensen, die het water zo langzamerhand tot de lippen is gestegen, te wachten. En dan bepalen
ook, wat ik heel belangrijk vind, de mensen zelf wel wat zij uitgeven voor sociale participatie.
Wij hebben ook al bij eerdere gelegenheden gezegd: als je weinig financiën hebt, dan is het niet
aan de overheid om te zeggen watje daarmee moet doen. Ik denk datje ze de ruimte en de vrijheid
moet geven om daarover te beslissen. Daarom is voor ons de algemene lijn te accepteren, maar
wij kiezen voor een andere concrete invulling. Wij weten dat ons voorstel een bredere steun heeft
dan openlijk in de raad wordt toegegeven, omdat het erop lijkt dat de BredaPas zo nodig in stand
moet worden gehouden. Daarover willen wij wel duidelijk zijn: wij kiezen niet voor de BredaPas.
De algemene lijn kunnen wij volgen, maar dat instrument niet. Het is ook breed afgewezen.
Mevrouw HEERKENS
De Nederlandse economie ontwikkelt zich voorspoedig, en ook voor deze regio lijkt een toename
van de werkgelegenheid te verwachten. Voor het eerst in meer dan 15 jaar neemt het aantal mensen,
dat is aangewezen op een uitkering af. Het zal duidelijk zijn dat die groei van de werkgelegenheid
aan meer mensen de mogelijkheid biedt een bijdrage te leveren aan de samenleving en een
zelfstandig bestaan te leiden. Ook de heer Schroder had het daarover. Het is ook zo dat een aantal
groepen onvoldoende profiteert van die gunstige vooruitzichten. Kwetsbare groepen, waarvan
mag worden uitgegaan dat zij meer risico lopen en langdurig zijn aangewezen op een minimum-