26 SEPTEMBER 1996 532 Wethouder VAN OS In de richting van de heer Schroder het volgende. Hij spreekt in zijn bijdrage over het zoeken naar een creatieve dekking. Ik denk dat wij inderdaad daarnaar op zoek moeten, omdat u weet dat we de ruimte die we hadden rond de OZB volledig hebben benut om te gaan van een 90% naar een 95 -norm rond de kwijtschelding. Ik heb u toen al aangegeven, dat we financieel tegen de grenzen aanlopen als er meer moet gebeuren op dat terrein, en dat is dus het geval als u vraagt: moet dat uit de pot kwijtschelding? Ik denk derhalve dat ik met collega Van Dongen op zoek moet. Maar een creatieve dekking is niet iets wat mij primair aanspreekt als wethouder Financiën. Dat begrijpt u. Het tweede onderwerp dat van belang is, is de vraag: hoegajeommetdie 100% kwijtschelding? Ik kan u melden dat er landelijk een enorme discussie aan de gang is over het effect daarvan. Er zijn steden die inschatten dat het effect ongeveer gelijk is aan het oprekken van de norm van 90% naar 95%, er zijn steden die inschatten dat we daarmee de grootste bulk zouden hebben gehad en dat het dus zou kunnen meevallen, en er zijn steden die verwachten dat het bedrag dat ermee is gemoeid twee keer zo groot wordt, omdat je financieel tegen andere gevallen aanloopt. Dat betekent dat je op dit moment moet denken aan, voorzover wij het kunnen inschatten, 1 tot 1,5 miljoen structureelDat is, denk ik, ook het verschil met datgene wat wij u nu in de begroting presenteren. De intentie van het college zal uiteraard zijn, zoals ook in de nota armoedebeleid staat, om die weg op te gaan. We hebben alleen beloofd dat we bij de begroting niet zouden ingaan op structurele effecten en ook het nieuwe beleid niet zouden invullen. Dat betekent dat ook daarop, in combinatie met: wat zal de uiteindelijke opbrengst van de OZB in het nieuwe Breda zijn, antwoord moet worden gevonden. Ik denk dat dat ook een onderwerp is, mevrouw Heerkens geeft dat nadrukkelijk aan, dat bij de programmaonderhandelingen aan de orde zal moeten zijn. Ik kan u wel melden dat wij bezig zijn om te kijken of automatische kwijtschelding mogelijk zal zijn. Wij wachten wat dat betreft nog op nadere berichten van het Rijk. De ministeriële regeling en dergelijke moeten nog afkomen. Ik kan u wel melden dat Breda zich op dit moment in de rijen der praktische schaart, dus als het even mogelijk is dan zullen wij die kansen grijpen. Tot slot wil ik over dit onderwerp zeggen dat ik hoop dat de opmerking van staatssecretaris Vermeend, dat verruiming van rijksmaatregelen wellicht zou moeten worden gecompenseerd richting gemeen ten, een onderwerp is waarover we graag eens met het Rijk van gedachten zouden willen wisselen. Er wordt ook nog iets gezegd over de hoogte van de heffingen richting armoedebeleid. Ik zou niet durven zeggen dat de gemeentelijke heffingen daarvan de oorzaak zouden zijn. Ik wil u nadrukkelijk wijzen op de complimenten die ook Breda krijgt in het rapport van de F.N. V. over haar kwijtscheldingsbeleid. Het in zijn algemeenheid afschaffen van een heffing, nog afgezien van het financiële effect daarvan, lijkt mij niet ten goede komen van de groep waarover wij het hier hebben. TWEEDE TERMIJN De heer FIGLAREK Op de eerste plaats iets over de motie. Midden in de motie staat dat er een wettelijke onvolmaakt heid is. Ik denk dat het moeilijk zal zijn om iedere keer te moeten inspringen op situaties van wettel ijke onvolmaaktheden. Ik ben het eens met het antwoord van het college aangaande de motie, als er gezegd wordt: we kennen de financiële consequenties niet. Ik denk ook, gezien de uitlatingen over datgene wat het college voorstelt te doen, dan wel in die zin inspanningen te verrichten, dat de motie wat ons betreft in ieder geval niet nodig is, misschien zelfs wel overbodig, dan wel dat zij wordt geparkeerd. De heer SCHRODER Het antwoord van het college op de motie is ongeveer hetzelfde antwoord dat ik al twee jaar krijg. Als het college in tweede termijn toezegt dat er inderdaad bij de begrotingsbehandeling op zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1996 | | pagina 532