29 OKTOBER 1996 614 armoedespiraal zitten. Over die groepen gaat op dit moment de discussie hoe die bij te spijkeren. Dat betekent een zeer gerichte aandacht voor bepaalde groepen. Het categorale aspect heeft mevrouw Heerkens in haar interruptie reeds duidelijk aangegeven. Dat houdt in dat daarop beleid wordt gevoerd. Er is een aantal maatregelen waarmee op dit moment in Den Haag wordt gestoeid, zoals de grotere vrijlatingspercentages, de specifieke uitkeringen voor specifieke groepen, het differentiëren van het kwijtscheldingsbeleid, het doorgeven van prikkels aan mensen die daarvoor in aanmerking komen, omdat zij anders een x-aantal beste dingsmiddelen tekort zouden komen. Daarop dient het beleid te worden ingezet. Al dat soort maatregelen gaat over een beleid voor specifieke groepen. Uw voorstel is, vind ik, te ongenuanceerd, te grof, te grootschalig, te goedkoop zou ik willen zeggen, terwijl het in feite duur uitpakt. Het is te goedkoop, omdat er van de zijde van de gemeente een ongedekte rekening ontstaat, waarvan we niet weten hoe dat bij het Rijk ligt, èn het is te ongenuanceerd. De heer SCHRODER Neen, voorzitter, ik vraag om een signaal, om een uitspraak van deze raad. U kunt nu De VOORZITTER Het signaal dat wij geven is in de richting van Den Haag ook regelmatig gegeven, via de V.N.G., via onze eigen contacten et cetera, waarin wij zeggen: de praktijk is dat er wel degelijk sprake is van armoedeval bij bepaalde groepen mensen. Daar moet wat aan gedaan worden. Daarvoor willen wij een beleid ontwikkelen. De heer SCHRODER Neen, voorzitter, ik wil dit met klem betwisten. Er zijn mensen die in staat zijn om elke maand dusdanig de broekriem aan te trekken dat zij vervolgens kunnen zeggen: ik heb het, in afwachting van mijn volgende uitkering, weer gered tot aan het eind van de maand. Daarvan vind ik dat ook dat armoede is. En dan kunt u zeggen: in die nuance past dit helemaal niet, want dat is geen armoedeval. Maar dit is wel de problematiek, die langzamerhand helemaal aan het wegglijden is. Dus ook dat is wel degelijk armoede. De VOORZITTER Dan verwijs ik u toch naar het rapport van de regering, dat onlangs is verschenen, en daarin leest u dat genuanceerde beeld wel. Ik blijf, namens het college, bij de afwijzing van de motie, met name voor wat het eerste deel betreft. De intentie is dat we er wat aan proberen te doen. We hebben uitgebreid daarover gediscussieerd, en ik denk dat de hele raad dit onder schrijft. Wat we proberen te doen is datgene wat in ons vermogen ligt, zaken die zijn aangekondigd, beleid dat is aangekondigd, u bent daarvan op de hoogte. Dit gaat te ver. In de richting van mevrouw Heerkens het volgende. Die druk, dat heb ik impliciet al aangegeven, oefenen wij regelmatig uit. Wij blijven dat doen, en wat dat betreft kan ik uw opmerking alleen maar ondersteunen. Wethouder DE BRUUN In de richting van de heer De Leeuw het volgende. Hij zegt: als je over planning gaat praten dan zou er ook ruimte moeten zijn. Wij hebben het gevoel dat daarin ruimte zou kunnen zijn, maar ik praat graag met de commissie of er een zorgvuldig proces van afweging kan plaatsvinden. Met de commissie zullen we dat over het Chasséterrein moeten beslissen. Overigens moet ik constateren dat tot 31 december 1996 deze raad staatkundig alle formele bevoegdheden aan zich heeft. Ten aanzien van de HSL ben ik het eens met degenen die zeggen: we zijn er nog niet. De heer Taks vindt de strijd nog niet gewonnen. Het is, denk ik, terecht dat hij dat zegt. Ook de heer Adank zegt: we zijn er nog niet, ga niet achterover

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1996 | | pagina 614