26 JUNI 1997
423
is. Wij wachten af hoe het gevecht met de heer Kivits en de vervanger van de heer Werther gaat lopen.
Wij verwachten daarvan niet veel. Dat het college zegt nog steeds greep op de zaak te hebben, verbaast
ons, omdat tot en met 29 april, toen het fout liep, het college ook dacht dat het greep op de zaak had.
Dus wij houden ons hart vast.
Mevrouw HEERKENS
Ik wil de reactie van de heer Dubbelman nuanceren, in die zin dat ook wij de publiciteit vanuit de raad
van commissarissen wat opmerkelijk vonden. In die zin kan ik me voorstellen dat het wat ergernis geeft.
Aan de andere kant denk ik, in de richting van GroenLinks, dat we het ook allemaal niet moeten
overdrijven. De wethouder heeft dat ook duidelijk uitgelegd: ieder zijn positie. Wij hebben politiek met
elkaar een hele heldere afspraak gemaakt. De wethouder, zie ook aandeelhouder, heeft daarvan heel
duidelijk gezegd, dat hij weet hoe de politiek daarover denkt en dat hij daarmee terdege rekening houdt.
Dat betekent dus, gewoon heel helder, dat de heer Ten Zijthoff nooit meer terugkomt in de positie van
statutair directeur. Als dat nog een keer door de raad van commissarissen zou worden geprobeerd dan
komen we inderdaad in een fase dat we een onoverkomelijk verschil van mening hebben. De wethouder
is heel duidelijk erover geweest, wat dan de positie van de aandeelhouder is. Vervolgens, hiermee sluit
ik af, heb ik steeds gezegd, dat voor de Partij van de Arbeidfractie het snelle totstandkomen van een
horecadeal centraal staat. Ik ben heel blij dat de wethouder hier kan melden dat de gedelegeerd com
missaris zo voortvarend aan de slag is gegaan, en dat hij verwacht, dat heel snel de onderhandelingen
met het Turfschip weer worden opgestart. Want daar is het ons allemaal om te doen geweest.
De heer SCHRODER
Om met mevrouw Heerkens te beginnen: natuurlijk gaat het daar om, die horecadeal moet er komen.
Daarvoor hadden we onder andere de raad van commissarissen aangetrokken. Die zou dit resultaat middels
directe sturing, directe controle, en ook directe zeggenschap, moeten bereiken. Hetvernootschapsrechte-
lijke betoog van de wethouder begrijp ik heel goed. Strikt formeel is het juist, met dien verstande dat
het niet aan de algemene vergadering van aandeelhouders is om verzoeken in de richting van de raad
van commissarissen te doen. Volgens mij is er daar een verticale structuur waarbinnen opdrachten kunnen
worden gegeven, en hoeft de algemene vergadering niet in discussie met de raad van commissarissen
over de lijn die de algemene vergadering van aandeelhouders wil volgen, en die de raad van commissa
rissen niet welgevallig is. Van een sterke raad van commissarissen mag je verwachten dat die ook in
staat is om dat resultaat te bereiken. In het traject zien we dat meerdere malen is toegezegd dat dat
resultaat er zou komen en onlangs werd nog toegezegd dat het resultaat van de onderhandelingen er
uiterlijk 1 mei zou zijn. Niet alleen is dit resultaat er niet, maar je kunt als goed lezer afleiden dat er
tussentijds ook allerlei bewegingen zijn, waardoor dat resultaat ook nauwelijks is te verwachten.
Doodgewoon omdat er wordt gedebatteerd over zaken waar het niet om gaat, en omdat de toonzetting
ook niet altijd van een dusdanig niveau is datje kunt verwachten dat de twee onderhandelingspartners
er samen uit willen komen. Op düt moment is het aan de raad van commissarissen om in te grijpen en
zichzelf achter de oren te krabben om te kijken of er wellicht een andere onderhandelaar het veld moet
worden ingestuurd, en hoort er volgens mij een terugkoppeling te zijn naar de algemene vergadering
van aandeelhouders, want vanuit die positie is door het college en door de ambtenaren de zaak in no
vember en december vlot getrokken. Wanneer we samen die conclusie trekken, dan kan ik niet anders
zeggen dan dat de raad van commissarissen heeft gefaald. Dat ze obstructie pleegt, blijkt uit een aantal
incidenten. In de vragenlijst zijn die incidenten een aantal keren opgesomd. Ik zal het woord 'obstructie'
niet terugnemen, mijnheer Dubbelman. Ik neem het niet terug, omdat die obstructie eigenlijk al gaande
was in de commissievergadering van maart, toen de raad van commissarissen voor het eerst zichzelf
aan de commissie presenteerde. Een hooghartiger houding, ik zal nog een ander woord in de mond nemen,
had ik van de raad van commissarissen nauwelijks kunnen verwachten: commisssie, bekijkt u het maar,
wij hebben eigenlijk nauwelijks zin om op uw serieuze ongerustheid in te gaan, laat staan om u te antwoor
den. Pas op sterk aandringen van de commissie kwam er mondjesmaat wat uit. Kortom, dat vertrouwen
is toen bij mij al behoorlijk de grond in gezakt, en dat dat terecht was is nadien in het traject gebleken.