28 en 30 OKTOBER 1997
551
naar de beantwoording van mijn artikel 48-vragen. Het is echter pas de tweede keer dat ik
hieromtrent een motie indien en deze herhaling wordt gerechtvaardigd door een aantal omstandighe
den, die ik in de eerste termijn heb genoemd. De eerste motie deed de wethouder nog af met: het
gebeurt niet. Maar waarschijnlijk heeft hij ook wel ingezien dat dit een totaal onhoudbare stelling
is. De reactie op mijn schriftelijke vragen, waarnaar de wethouder verwijst, bevat de essentie:
het moet. Gesteld wordt, en ik citeer: "Het controleren van bankafschriften hangt samen met de
verificatieplicht, die de gemeente heeft in het kader van de uitvoering van de Algemene
Bijstandswet.Wat is nu dat wettelijke kader? Artikel 66 van de ABW zegt in lid 1"Burgemeester
en wethouders bepalen welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand, dan wel de
voortzetting daarvan (en daar gaat het hier om) door de belanghebbenden in ieder geval dienen
te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overlegd." In lid 4 van datzelfde
artikel komt het heronderzoek aan de orde: "Burgemeester en wethouders verrichten regelmatig
een onderzoek naar de voor het recht op bijstand van belang zijnde gegevens." Het college kan
toch moeilijk volhouden dat de uitgaven, beschreven op de bank- of giroafschriften, voor het recht
op bijstand van belang zijnde gegevens zijn? De wethouder wringt zich in allerlei bochten om mij
maar geen gelijk te hoeven geven. Eerst bagatelliseerde hij het probleem, daarna hield hij zich
doof voor de argumenten van Divosa, de Registratiekamer en verschillende rechtbanken. En nu
verschuilt hij zich achter een niet bestaand wettelijk kader. Het heeft er alle schijn van dat de vrees
die ik in de eerste termijn heb uitgesproken, namelijk dat het college er plezier in zou hebben om
mensen in hun waardigheid aan te tasten, inderdaad waar is. En in dat licht bezien is onze kari
katuur, zoals wij die in onze folder van de wethouder hebben weggezet, geenszins overdreven.
De heer VERPAALEN
Bij de algemene beschouwingen stelt men een aantal zaken. Het is helaas jammer datje in Breda
wel een reactie krijgt op datgene wat je hebt gesteld, maar dat je dit dan telkens ofwel in de
vragende vorm moet doen, dan wel er een toevoeging bij moet doen in de zin van: is de wethouder
of is het college ook die mening toegedaan, of: welke mening heeft het college over deze zaak?
Doe je dat niet, dan wordt er niet op gereageerd. En dat is triest. Bij mijn eerste termijn heb ik
één vraag aan het college gesteld. Ik heb een heleboel opmerkingen gemaakt, waarop niet is gerea
geerd, maar ik heb slechts één vraag gesteld. Die vraag luidde: wanneer worden de voordelen
van de herindeling zichtbaar? Het is treurig dat niemand achter de collegetafel de politieke moed
heeft gehad om op die vraag een antwoord te geven. Het antwoord is: nooit. Edoch, dat kwam
over niemands lippen. Niemand heeft daarover gerept. Ik heb wat opmerkingen gemaakt over
de OZB, namelijk dat die niet consequent werd toegepast nu wij hebben gekozen voor eenmaal
per vijfjaar een hertaxatie. Er is ook niet adequaat gereageerd op het feit dat de rekenrente, waar
van de wethouder zelf zegt dat die 6,3 kan zijn, toch op 6,5 wordt gezet, hoewel, en ook dat
staat vast, deze rente dit jaar te hoog is geweest. Normaliter krijgen we een mooie rekensom bij
allerlei leges waarbij wordt uitgelegd hoe de inflatie is ingeschat. De inflatie is echter wat minder
en derhalve kan ook de verhoging wat minder zijn. Nu wordt deze toch weer ten nadele van de
burgers op 6,5 in plaats van op 6,3 gesteld. Ik zei al dat op een aantal van mijn opmerkingen
niet werd gereageerd. Zo heb ik de wethouder Sociale Zaken verweten dat zelfs de meest
eenvoudigebijstandsaanvragen, namelijkdievanschoolverlaters, twee maanden tijd vergen. Twee
maanden worden de schoolverlaters zonder geld gezet. En hij neemt niet de moeite om daarop
te reageren. Ik vind het treurig. Zo zijn er nog meer opmerkingen te maken, maar die zal ik wel
bewaren tot het moment dat de dienstbegrotingen aan de orde komen. Ik wil nog twee opmerkingen
maken. De eerste gaat over het onderwijsachterstandsbeleid. Hiervoor worden mooie projectjes
opgezet, maar gezien de schoolcijfers die de diverse scholen hebben ontvangen, denk ik dat wij
eerder moeten beginnen met het bijscholen van de docenten dan met andere projecten. Mijn laatste
opmerking is deze. Gezien de kwaliteit van de beraadslagingen verbaast het mij niets dat bij de
verkiezingen, zoals ook nu weer in Drenthe, de opkomst zo laag is.
De VOORZITTER
Dat waren uw bijdragen. In afwijking van het schema dat wij hebben opgesteld, stel ik voor om
de pauze, die stond gepland na de beantwoording door het college, nu te gebruiken voor de