1 DECEMBER 1997 642 - de dorpsraden in Bavel, Ulvenhout, Prinsenbeek en Teteringen het recht hebben om uitte groeien tot democratische vertegenwoordigers van hun voormalige dorpen; - alle burgers, met wie de gemeente namens andere burgers onderhandelt, ook een democratische legitimiteit moeten hebben; - de meeste burgers, met wie de gemeente namens andere burgers onderhandelt, in een niet democratische vorm zoals een stichting zijn verenigd; besluit: - dat alle burgers, met wie de gemeente onderhandelt, namens andere burgers hun legitimiteit middels handtekeningen van die andere burgers moeten kunnen aantonen, of moeten zijn verenigd in een dorpsraad; - dat dorpsraden gekozen vertegenwoordigers zouden moeten kunnen zijn van hun dorp; - dat deze verkiezingen van de dorpsraden gelijktijdig zouden moeten plaatsvinden met de gemeenteraadsverkiezingen, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid ook opkomstbevorderend werkt; - dat de Inspraakverordening Breda 1998 dienaangaande moet worden aangepast; en gaat over tot de orde van de vergadering. De heer KWISTHOUT Ik wil mijn betoog graag beginnen met aan de heer Boer uit te leggen wat het verschil is tussen Oss en Boxmeer. Oss is een stad waar de SP met twee wethouders een progressief college aanvoert, Boxmeer is een stad waar wij afgelopen woensdag even groot zijn geworden als het CDA. Een beroemde Amerikaan heeft eens gezegd: wat goed is voor General Motors is goed voor de mensen. De wijk- en dorpsraden in de huidige verordening hanteren eenzelfde soort motto: wat goed is voor de Harmonie, is goed voor de bewoners van de wijk. Dat raakt ook de kern, waarmee wij zo'n probleem hebben, namelijk het feit dat de leden van de dorpsraad niet democratisch zijn gelegitimeerd, niet zijn gekozen. In verschillende vergaderingen van de commissie Middelen ben ik al vrij uitvoerig hierop ingegaan. Bovendien respecteer ik ook de wens van de VVD, om zich voor hun leden te verantwoorden. Daarom laat ik het bij deze stemverklaring. De heer VERPAALEN Ik ben blij dat er uiteindelijk een Inspraakverordening in Breda komt. Ik ben echter niet blij met de vorm waarin deze is gegoten. Op de eerste plaats vind ik het onjuist dat er twee onderwerpen, die weliswaar met elkaar samenhangen, of althans invloed hebben op elkaar, in één verordening worden gegoten, namelijk de erkenning van de wijkorganisaties, en anderzijds, en dat staat er in wezen totaal los van, de Inspraakverordening sec. Mijns inziens hadden deze punten, en ik heb dat ook in de commissie gezegd, los van elkaar in twee aparte verordeningen moeten worden behan deld. Ik heb problemen met een aantal punten dat in de voorgestelde verordening staat. Allereerst betreft dat het criterium van het werkterrein, dat in de verordening wordt gesteld op 3.000 inwoners. Op dit moment zijn, naar ik meen, zelfs alle wijkorganisaties inhet centrum nietvoldoen- de groot om aan dit criterium te voldoen. Deswege zijn zij er alleen maar vanwege de gunst van de gemeente Breda. Ook bij nieuwe wijken, zoals Westerpark en de toekomstige bebouwing van het Chasséterrein, kan ik me voorstellen dat die behoefte hebben aan een eigen organisatie, en zich niet meteen willen aansluiten bij een al bestaande organisatie, omdat zij hun eigen specifieke problemen hebben. Ik vind dat juist die kleine gebieden het recht moeten hebben om zich te kunnen organiseren en subsidie te krijgen, en niet afhankelijk moeten zijn van de welwillendheid van het gemeentebestuur om hen een ontheffing te verlenen. Deswege heb ik een amendement gemaakt, waarin ik vraag om het getal 3.000 in artikel 10, lid 2a te wijzigen in 1.000. Mijn tweede probleem betreft uw bemoeienissen met de statuten van de wijkorganisaties. Ik vind dat het u niet aangaat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 642