1 DECEMBER 1997 646 waarover besluitvorming heeft plaatsgevonden en waarover de standpunten van de fracties bekend zijn, dan ben je, in mijn ogen, op dat moment al te ver in het traject. Deze Inspraakverordening speelt juist in het proces dat daaraan voorafgaat een heel belangrijke rol. In dat verband wil ik de Parel van het Zuiden ook wijzen op het feit dat wij voor het eerst ook het participatiemodel hebben vormgegeven, zokls we dat hebben vormgegeven. In de richting van de fractie van GroenLinks merk ik op dat het, naar mijn mening, ook aan uw eigen fractie is en ook aan de andere politieke partijen om te kijken hoe zij het politieke debat wensen te voeren in wijken en dorpen, maar het is de verantwoording van uw raad, maar ook van het college, om de plannen via deze verordening tot een besluitvorming te laten leiden. Hoe de discussie plaatsvindt ligt, denk ik, ook voor een groot deel aan de wijze waarop er in de commissies wordt ingesproken. Wat mij betreft is deze nooit tot een eenrichtingsverkeer beperkt gebleven en, voorzover ik weet, ook niet bij mijn collega's. Als de vraag van GroenLinks over een budget voor de wijk- en dorpsraden te maken heeft met de discussie die we voeren over de budgetten die in het districtsgewijs werken aan de orde zijn, dus als ik uw vraag zo mag interpreteren, dan kan ik daarop nog geen antwoord geven, omdat dit een onderdeel is dat wij voor het districtsgewijs werken uitwerken. Daarbij wordt onderzocht in hoeverre de besluitvorming en de bevoegdheden over die gelden verder zouden kunnen worden gedecentraliseerd, ook naar die districten toe. Ik denk niet dat ik hier nog verder hoef in te gaan op het begrip attitude, waarover de VVD-fractie sprak, omdat in de commissie uitgebreid is toegelicht waarom we dat op deze wijze hebben opgenomen. In de richting van Breda '97 heb ik aangegeven dat het niet echt beperkt is tot acht jaar, maar dat er een paar condities zijn geformuleerdIk ben het volstrekt met u eens dat de communicatie van beide kanten gelijkwaardig en volwassen moet worden gevoerd. In de richting van GroenLinks het volgende. Als u een voorbeeld geeft, waarin u zegt: uiteindelijk krijgt men geen gelijk, dan wil ik u er toch op wijzen dat inspraak voor het college ook niet per definitie hetzelfde is als gelijk krijgen. Het gaat om het proces dat we met elkaar op dat terrein doormaken. En het is uiteindelijk aan uw raad om te beoordelen of dat proces goed is gevolgd, en of dat wel of niet kan leiden tot besluitvorming. Dat er een stedelijke verantwoording blijft, juist op raadsniveau en politiek niveau in deze raad, lijkt mij evident. In de richting van de heer Verpaalen het volgende. De onderwerpen waarop zijn amendementen zijn gebaseerd, zijn in de commissie uitgebreid aan de orde geweest. Ik heb toen ook gemotiveerd waarom ik het daarmee niet eens ben. Het wijzigen van het getal naar 1.000 zou bij een of twee organisaties in de binnenstad opnieuw tot discussie kunnen leiden. Daarom denk ik dat we het getal 3.000, dat ook de algemene instemming in de commissie had, beter kunnen blijven hanteren. Bij een natuurlijke samenbinding, die representatief is voor een kleiner aantal inwoners, kunnen we kijken of we daarvoor de vrijstellingsbevoegdheid kunnen toepassen. Ook over het hele klachtengebeuren hebben we in de commissie een uitgebreide discussie gehad. Het is, denk ik, niet verstandig om die hier in de raad te herhalen. In de richting van de Parel van het Zuiden het volgende. Met mijn eerste opmerking over: waarom wijk- en dorpsraden en waarom geen verkiezingen, heb ik aangegeven waarom het college geen behoefte heeft aan de motie die u heeft ingediend. TWEEDE TERMIJN De heer DUBBELMAN Een compliment voor de zeer beknopte beantwoording van de wethouder. Ik geloof dat sommige raadsfracties hieraan een goed voorbeeld hebben van hoe je in een korte tijd heel veel kunt zeggen. Een reactie op mijn opmerking over de ombudsman, dus het aansluiten op de Nationale Ombudsman, heb ik wel gemist.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 646