6 FEBRUARI 1997 Mevrouw CROFT-MITTELMEIJER Voorzitter, u schept nu een precedent. Vanaf nu doen wij dat de volgende keer ook. Zo werkt dat niet. Er zijn afspraken met de raad. Mevrouw BOIDIN-VAN HOEVE Ik wil in de richting van de heer Schroder opmerken dat alle besturen van de stichtingen akkoord zijn gegaan. Hecht men daar dan niet aan? Ik denk dat het toch in het belang is van de bibliotheken als de besturen in die richting reageren. De heer SCHRODER Ik constateer dat het uitermate merkwaardig is, dat de besturen zonder meer akkoord zijn gegaan met iets wat in de planvoorbereiding van het projectcollege is geïnitieerd. Dat is in ieder geval in aanvang duidelijk geworden. De wethouder zou ons nog eens moeten uitleggen waarom deze stichtingenanders werden behandeld dan andere stichtingen en verenigingen, dieeen subsidierelatie hadden met de respectievelijke gemeenten. Het wekt des te meer verwondering, nu immers blijkt dat het projectcollege überhaupt geen enkele status had om dit soort initiatieven te nemen. Vervolgens moet ik vaststellen dat in het voorstel het kwartje leengeld door de stichtingen, die zojuist hebben besloten om zichzelf op te heffen, toch alvast met ingang van 1 januari 1997 werd ingevoerd. De stichtingen gingen als zodanig dus over hun eigen graf heen regeren. De wethouder heeft in de commissie uitgelegd, en ik hoor de heer Schoenmakers dat eigenlijk napraten, dat dit kwartje leengeld nu eenmaal bestaand beleid is. Daaraan kunnen wij dus verder niets doen, hoewel wij het niet fraai vinden. Het is verre van fraai om stichtingenzichzelf te laten opheffen, hen vervol gens over het graf heen te laten regeren en dan te spreken over bestaand beleid. Dat kan wat ons betreft absoluut niet. Tegen het kwartje leengeld als zodanig hebben wij in het verleden bezwaar gemaakt. Wij blijven dat bezwaar nog steeds houden. Dat moeten wij ook op inhoudelijke gronden blijven houden. Niet alleen omdat wij nu bezig zijn met de uniformering van het beleid. Dat ontslaat ons er niet van om als nieuwe raad het beleid te toetsen aan de inhoud ervan, zoals wij ook voor de komende jaren wensen. Welnu, met regelmaat is aan het college de vraag gesteld wat nu precies het rendement is van dat kwartje leengeld. De wethouder geeft steeds aan dat het absoluut nodig is om te kunnen rondkomen en om dat product, de bibliotheek dus, te kunnen handhaven. Wij hebben gevraagd naar de kosten die zijn gemoeid met de invoering van dat kwartje en met de uitvoering van het incasseren van het kwartje. Dat is ons echter nog steeds niet inzichtel ijkgemaakt. Wij hebben grote vrees dat de kosten wellicht hoger zullen zijn dan het kwartje als zodanig. Mijn volgende punt betreft de uniformering van het boetebeleid. Ik heb hierover twee opmerkingen. Allereerst is het uitermate merkwaardig dat de uniformering van boetes met terugwerkende kracht tot 1 januari wordt ingevoerd. Ons hele systeem is in alle opzichten, strafrechtelijk, boetesysteem et cetera, doordrenkt van het gegeven dat de burger van tevoren moet kunnen weten waar hij aan toe is wanneer er een sanctie volgt. Dat geldt dus ook voor die simpele 0,20 boete per dag voor het te laat inleveren van boeken. Als je niet van tevoren weet dat het 0,20 kost als je het boek een dag later inlevert, kun je niet achteraf besluiten om dit met terugwerkende kracht in te voeren. Dat deugt niet. Zo kun je niet met mensen omgaan. Ik denk dat het juridisch twijfelachtig is. Wat het college feitelijk doet, is erop gokken dat mensen niet zullen piepen over die verhoging van 0,05 of 0,10, maar dat zij misschien nog wel het boetekleed zullen aantrekken en denken dat zij het nu eenmaal zelf in de hand hebben. Maar het blijft een feit, ook al heb je het zelf in de hand of je een boek te laat inlevert, datje van tevoren moet weten welke sanctie erop staat. Het geeft geen pas als men achteraf, met terugwerkende kracht, wordt geconfronteerd met dit soort sancties. Een ander punt ten aanzien van die uniformering van de boetes is het feit, dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom niet het boetetarief van de gemeente Breda is gehanteerd, hetgeen lager uitvalt. Waarom is hier gekozen voor uniformering omhoog? Wellicht zou, gelet op het grotere aantal lezers in Breda, een uniformering in de vorm van een verlaging van dat boetetarief voor alle gemeenten meer voor de hand hebben gelegen. Tenslotte nog een opmerking over het gefaseerd invoeren voor een tweetal gemeenten van de uniformering van de abonnementsgelden. Er wordt gezegd dat dit een schokeffect geeft en daarom zal voor een tweetal gemeenten, waar die schok het grootst is, vertraagde invoering plaatsvinden, namelijk pas per 1 januari 1998. Ten aanzien 68

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1997 | | pagina 68