25 JUNI 1998
340
Breda is een vereiste, maar die staat er voorlopig nog niet. Dat is dan ook de reden dat wij nu
nog steeds zo erop gebrand zijn om die essentiële onderdelen van de Turfschip-locatie te
bemachtigen. Al eerder is de gemeenteraad in de commissie Middelen geïnformeerd over de stand
van zaken rondom de totstandkoming van een nieuwe evenementenhal. Dat is geweest ten tijde
van de discussies en de diverse scenario's rondom de herontwikkeling van de Kloosterkazerne.
Toen de Turfschip-directie in 1995 deel ging uitmaken van de groep ontwikkelaars voor de
Kloosterkazerne, is van meet af aan duidelijk geweest dat datzelfde Turfschip slechts een deel
van zijn bedrijfsomzet mee zou kunnen nemen naar die Kloosterkazerne. De wat omvangrijkere
en minder hoogwaardige evenementen en beurzen zouden daar niet passen. En een nieuwe
evenementenhal zou dus in de toekomst nodig zijn om Breda evenementenstad te laten blijven.
Eén ding was toen voor beide partijen wel degelijk duidelijk: er was geen haast bij. Niet alleen
was Het Turfschip nog voorhanden, maar ook vereisten de vragen rondom de omvang, de locaties,
de infrastructuur en natuurlijk ook de financiering een goede voorbereiding. Bij voorkeur had
het college u nu dan ook een aankoopvoorstel voorgelegd voor het gehele perceel, en het zag
aanvankelijk ook daadwerkelijk daarnaar uit. Het initiatief voor de aankoop door de gemeente,
en dat wens ik namens het college te benadrukken, is uitgegaan van de Turfschip-directie. In
een gesprek met wethouder Van Os heeft zij die vraag voorgelegd op 12 januari, en diezelfde
dag is die per brief bevestigd. Op basis van de door uw raad vastgestelde nota Grondbeleid, waarin
een actief grondbeleid wordt voorgestaan, zijn de besprekingen gestart. Pas in latere gesprekken,
mijnheer Kwisthout, werd duidelijk dat het niet over het gehele perceel ging. De ondergrond
voor de bouw van een hotel, zo bleek later pas, zou worden uitgezonderd van de aankoop. Op
het moment dat de algemeen directeur van de dienst RME een bieding uitbracht, was bij ons
niets bekend over een spoedige sluiting van Het Turfschip. Wij als college zijn er altijd
vanuitgegaan, dat in dat speciale geval de levering en de sloop pas op termijn van jaren zou
plaatsvinden. Dit blijkt ook uit de brief van de algemeen directeur van 13 februari, waarin wordt
gesproken over een termijn van 1 januari 2000. Sterker nog, de directeur van Het Turfschip liet
in diezelfde tijd nog weten, dat hij te zijner tijd graag in aanmerking wenste te komen voor de
exploitatie van een nieuwe evenementenhal in Breda. Daarover kon ons college vanzelfsprekend
geen toezeggingen doen. De besluitvorming immers over die nieuwe evenementenhal staat nog
maar aan het begin. En als de gemeente daarover al wat te zeggen zou krijgen, dan zal de selectie
van de exploitant via open regels moeten plaatsvinden. Duidelijk moet ook hierin zijn dat het
college uitsluitend via de pers in kennis is gesteld van de sluiting per 1 juli. Het direct slopen
na de aankoop, de heer De Roos heeft al antwoord gegeven op die vraag, zal dus niet moeten
gebeuren. De in de bieding opgenomen verplichting tot sloop door de verkoper zal, zo deze
gehandhaafd blijft, aan het einde van de exploitatieperiode moeten worden voltrokken, dus pas
over enige jaren. De stadsadvocaat staat op het standpunt dat er sprake zou zijn van strafbaar
machtsmisbruik, wanneer de verkoper toch direct tot sloop zou overgaan.
De heer KWISTHOUT
Bij interruptie. Geldt dat volgens de stadsadvocaat ook voor de 1.600 vierkante meter die zijn
uitgezonderd van de koop?
Wethouder GIELEN
Dat denk ik niet, mijnheer Kwisthout, want wij stellen u hier voor om 8.000 vierkante meter
te kopen en die 1.600 vierkante meter zal via een splitsingsacte, daarop ben ik in de commissie
ingegaan en als u het dossier had gelezen dan had u die ook aangetroffen, moeten worden
afgezonderd van de 8.000 vierkante meter, zoals nu wordt voorgesteld. Dat heeft in het dossier
duidelijk deel uitgemaakt van de beraadslagingen bij ons in het college. Het zal bekend zijn dat
de Turfschip-directie de rechtsgeldigheid van de koopovereenkomst bestrijdt. Op zijn beurt heeft
het college, hierin nadrukkelijk gesteund door de stadsadvocaat, aangegeven dat er sprake is van
een koopovereenkomst, waar noch wij als gemeente noch de Turfschip-directie eenzijdig vanaf
kan. Ik heb al aangegeven waarom wij zo bijzonder hechten aan die aankoop, ook nu het niet
het gehele perceel betreft. Juist door het plotseling aanzeggen van de sluiting van Het Turfschip
is het belang van de aankoop door de gemeente alleen maar toegenomen. Op deze wijze kunnen