23 JULI 1998 384 moet gaan. Versnellen vind ik een algemeen iets, wat het college zonder meer kan overne men. Als het college een ander voorstel heeft ten aanzien van het tijdpad van drie maanden, zoals dat hier staat, dan hoop ik dat het college de motie kan overnemen. Ik hoop niet dat we dan gaan naar de driejaar waarop we aan het eind van de avond nog zullen terugkomen. De heer KWISTHOUT Reagerend op de motie het volgende. Wij zijn er zeer voor om er alles aan te doen om achterstanden in te lopen, die welke groepering dan ook heeft, of het nu vrouwen zijn of allochtonen of welke groepen dan ook. Het gaat daarbij om achterstanden die men heeft als gevolg van concurrentie met de blanke heteroseksuele goed opgeleide man uit de hogere klasse. Ik denk dat je er dan vooral vanuit moet gaan om te proberen om de achterstand op te heffen. Je moet dan niet, want dat is wat kort door de bocht, gaan zeggen dat van iedere twee mensen die je aanstelt er één vrouw moet zijn. Je moet bij het begin beginnen. Daar waar er achterstanden zijn, moet je proberen ze op te heffen. Waar achterstanden bestaan moet je, naar mijn mening, bij gelijke geschiktheid de voorkeur laten uitgaan naar een vrouw of een allochtoon. Het is maar net waar de voorkeur ligt. Maar ik denk niet dat je kunt zeggen dat je 50% vrouwen moet benoemen. Dat is naar mijn mening te irreëel. Ik wil een vergelijking maken: stel dat van iedere tien afgestudeerde artsen er acht man en twee vrouw zijn, dan is de eis om vijf vrouwelijke en vijf mannelijke artsen te benoemen niet helemaal reëel te noemen. Dan moet je er eerst voor zorgen dat van iedere tien afgestudeerde artsen er vijf man en vijf vrouw zijn. Ik denk dat daar de eerste prioriteit ligt. Wethouder VAN OS Ik vind dat de heer Schroder mijn beantwoording uit haar verband rukt. Ik heb op geen enkele wijze gepoogd de boel in competitie te brengen. Omdat dit onderwerp mij ook heeft verrast, dat mag helder zijn, heb ik namens het college, en dat is al een paar keer gebeurd, excuses aangeboden voor de procedure ten aanzien van dit onderwerp. Ik heb hem ook nadrukkelijk gewezen op de discussies die continu over dit onderwerp in de commissie Middelen plaatsvin den, als het gaat om de sociale rapportages. Daar hebben wij ook zeer uitgebreid stilgestaan bij datgene wat het college doet als het gaat om het benoemen van vrouwen, als het gaat om de benoeming van langdurig werklozen. Maar we hebben ook met elkaar, volgens mij unaniem, in die commissie geconstateerd dat het goed is om af en toe eens voor een speer puntdoelgroep te kiezen. Dat heb ik ook in de eerste termijn gezegd. Daar gaat het mij om. Dat staat los van de aandacht die er voor al deze doelgroepen is. Het staat ook los van het kengetal dat er is als het gaat om de doorstroming van vrouwen in hogere functies. Ik vind dit bijna een regelrechte aanval op het personeelsbeleid dat ik de laatste jaren heb gevoerd. Ik vind dat niet juist. Nogmaals, ik vind dat u echt de cijfers uit hun verband rukt, en dat u voorbeelden noemt die niet terecht zijn, want dat zijn echt benoemingen als gevolg van de herindeling. Ik vind dat dit gewoon niet kan. Daarom verzet ik mij tegen deze motie. De heer SCHRODER Ik maak hiertegen toch bezwaar. De directeur van de Bibliotheek komt niet uit de herindeling, maar komt van elders. De directeur van de BSW Wethouder VAN OS Neen, die is er gekomen omdat we streefden naar doorstroming. De voormalig directeur van de Bibliotheek heb ik benoemd tot algemeen directeur. Daar heeft het mee te maken. Het ging om het totaal. Daar gaat het toch om? Je probeert de juiste kandidaat met aandacht voor de doelgroepen te selecteren. Ik vind het uit zijn verband gerukt om de directeur van de Bibli otheek nu als voorbeeld te gaan noemen. De VOORZITTER Ik stel voor deze discussie nu af te ronden. Het gaat om een motie en om een benoeming. Ik stel de motie aan de orde. Wie is voor deze motie?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1998 | | pagina 384