23 JULI 1998
407
wanneer u de raad serieus neemt moet u dat aan de hele raad uitleggen. Ik zou de rest van de
fracties willen oproepen om ook daar serieus naar te kijken. Ook u heeft er alle belang bij dat
er serieus met raadsbesluiten wordt omgegaan. Ik zeg dit met name in de richting van het
CDA. De stukken bij het raadsbesluit van september 1995 lezend, zie je een steunbetuiging
vanuit een volstrekt onverwachte hoek. Het was de heer Dubbelman, die uitdrukkelijk zijn
steun voor het toenmalige voorstel heeft uitgesproken, en hij kreeg daarmee ook de hele
CDA-fractie in zijn kielzog. Degenen die de motie goed hebben gelezen, zien dat de motie
met name een sterk CDA-karakter heeft. Ik zou de andere fracties, en met name het CDA
willen uitnodigen om ook op die aspecten in te gaan, maar vooral op het serieus nemen en de
tijdspanne, daar gaat het om.
De VOORZITTER
Door de heer Schroder is een motie ingediend. Deze voldoet aan de formele vereisten, is
voldoende ondertekend en maakt onderdeel uit van de beraadslagingen.
De door de heer Schroder, namens de fractie van GroenLinks, ingediende motie luidt als
volgt:
MOTTE (5)
De leden van de raad der gemeente Breda,
gelet op artikel 31 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad der
gemeente Breda;
stellen de raad voor zich uit te spreken als volgt:
De raad der gemeente Breda, in vergadering bijeen ter behandeling van een interpellatiever-
zoek van de fractie van GroenLinks inzake het waterspoor;
overwegende dat:
1. de raad in zijn vergadering van 25 september 1995 heeft besloten tot het doen van een
onderzoek naar de mogelijkheden en effecten van de heffing van rioolrecht naar rato van het
waterverbruik (waterspoor);
2. de wethouder Milieu ter gelegenheid van die behandeling namens het college heeft
toegezegd tot zodanig onderzoek bereid te zijn en voor te zullen leggen aan de commissies
SG&M en Middelen "op een zodanig tijdstip dat de resultaten daarvan kunnen worden
betrokken bij de behandeling en de besluitvorming over de Kadernota 1997";
3. de tijd verstreek;
4. het onderwerp vervolgens andermaal aan de orde is geweest tijdens de behandeling van de
Kadernota 1999 in de vergadering van de raad van 21 en 22 april, derhalve 2 jaar en 7
maanden na de toezegging van het college en dat ter gelegenheid van die behandeling de
wethouder Middelen heeft toegezegd: "wij komen in ieder geval vóór de zomervakantie met
een uitgewerkt voorstel over het waterspoor bij u terug". Vervolgens expliceert de wethouder
zijn toezegging nogmaals door er aan toe te voegen: "als we het hebben over vóór de zomer,
we dan praten over de commissievergaderingen die vóór de zomervakantie plaatsvinden";
5. de raad hieruit mocht afleiden dat bedoeld werd vóór de zomervakantie in het jaar des
Heren 1998;
6. de laatste commissievergaderingen vóór de zomervakantie 1998 voorbij zijn gegaan,
waarbij het waterspoor slechts uit de hemel op Breda neerdaalde, maar niet prijkte op de
agenda van de commissies;
de raad voornoemd stelt vast dat:
a. het college zijn herhaalde toezeggingen aan de raad niet is nagekomen;