29 JANUARI 1998 40 De heer VAN YPEREN In de commissievergadering heb ik de wethouder gevraagd om te kijken naar het toekomstig beleid en, eventueel, daarop te anticiperen. Ze heeft het, denk ik, gedegen onderzocht. Wat dat betreft kan worden geconstateerd dat het voorlopig niet aan de orde is. Dat betekent dat wij ons houden aan het geformaliseerd beleid, en dat wij datgene wat het college in dit raadsvoorstel naar voren brengt ondersteunen. De heer HAARHUIS Ook wij spreken onze waardering uit voor het feit dat de wethouder deze zaak nogmaals goed heeft onderzocht. Wij gaan er ook vanuit, evenals het CDA, dat er juridische beletselen zijn om gehoor te geven aan het verzoek. Als u dat nogmaals bevestigt, dan is het hele voorstel terug te brengen en alle problemen die daarin zijn opgesomd tot een juridisch probleem, en dan zijn wij eruit. Mevrouw REIJNEN-KREMERS Ik kan vrij kort zijn. Het is al diverse malen in de commissie aan de orde geweest. Gelet op de zorgvuldigheid, waarmee dit voorstel tot stand is gekomen, gelet op de argumenten die in het voorstel worden genoemd, zien ook wij geen juridische mogelijkheden om medewerking te verlenen om te komen tot wijziging van het bestemmingsplan. De heer SCHRODER Ik wil er wat dieper op ingaan. Het voorstel stinkt, wat mijn fractie betreft. We hebben het er een aantal keren zeer uitvoerig over gehad, en het blijft stinken, hoezeer het ook wordt aangevuld. Je zou kunnen denken: in het buitengebied mag het best een beetje stinken, maar wanneer de beerputlucht echt komt bovendrijven, dan gaat het ons toch tegenstaan. Wat ons betreft zou het de primaire taak van de gemeente en dus ook van de raad moeten zijn, om te proberen, en ik benadruk dat ik het woord proberen gebruik, dienstbaar te zijn aan de burgers. En dat betekent soms het dienen van het algemeen belang, en dat betekent ook soms het tegemoet kunnen komen aan de individuele vraag, het individuele verzoek van een burger. Het is de derde keer dat dit voorstel boven tafel komt. Dit voorstel ademt de sfeer uit van: we willen het niet, we willen het niet en we willen het nog steeds niet, en we zullen de onderste steen bovenhalen om dat gelijk van ons ook hard te maken. We verschuilen ons vooral achter een juridische argumentatie, die steeds weer door een extra zinnetje of een extra gelijk hebben moet worden bevestigd. In schrille tegenstelling daarmee is het voorstel dat in de laatste raadsvergadering aan de orde was inzake de vaststelling van een voorbereidingsbesluit voor drie percelen aan de Strijpenseweg. De motivering van dat voorstel begint met de conclusie dat het eigenlijk op puur juridische gronden niet kan, en dan komt er in de tweede alinea ineens een ommezwaai, want daarin staat: om toch medewerking te kunnen verlenen zal er ter plaatse et cetera, et cetera. Hierbij ging het ook om een aantal mensen dat plannen had ingediend. Kortom, het ademt daar de sfeer uit van bereid willigheid om mee te werken en niet om de zaak op voorhand af te kaarten. Is het zo dat in dit geval volstrekt duidelijk is dat het voorstel op juridische gronden niet kan? Ik vind dat er nog steeds licht tussen de argumentatie zit, en dat er wellicht nog licht zal moeten gloren voor de heer Houtepen. Allereerst, en ik heb dat bij de vorige raadsvergadering al in mijn brief aan de fracties aangekondigd, laat het standpunt van de Provincie mijns inziens ruimte open. Ik heb uitvoerig contact gehad met de heer Bakx van de Provincie, die een memo heeft gemaakt over het verzoek van de heer Houtepen. De heer Bakx geeft aan dat, wat betreft het toekomstig provinciaal beleid, het absoluut de bedoeling is om de woonfunctie uit het buitengebied te halen. Hij zegt: als er dan een niet volledig agrarische, maar een semi-agrarische functie komt, dan heeft dat in ieder geval de voorkeur van de Provincie, boven de handhaving van de woonfunctie. Hij zegt: het is natuurlijk op juridische gronden aan de gemeente Breda om in eerste instantie daarvoor een keuze te maken, maar vooruit kijkend naar het provinciaal beleid ligt er een voorkeur om het buitengebied te vrijwaren van de woonfunctie. Ik lees, als ik in die lijn doordenk, de opmerking van Van Geel, zoals die in het raadsvoorstel is vervat, ook op dezelfde manier. Van Geel zegt eigenlijk, en dan hoef ik alleen maar de tweede zin in dit voorstel te citeren: 'Uit dit overleg is gebleken dat, in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1998 | | pagina 40