7 SEPTEMBER 1998 433 De heer KWISTHOUT Ik wil allereerst opmerken dat ik enigszins ontstemd was toen ik in het oorspronkelijke voorstel zag dat man en paard werd genoemd, dus de namen van de betrokken personen. Ik denk dat dat uit privacy-overwegingen niet hoort, te meer omdat naar onze opvattingen de gemeente te vaak iets besloten behandelt, waar het openbaar moet, en dan is het extra schrijnend om te zien dat hier de privacy van personen wordt geschonden. Ik zou toch graag willen horen hoe deze fout heeft kunnen ontstaan. Over de voorstellen an sich het volgende. Juridisch zal het misschien cor rect zijn, moreel volgens ons niet. Als de gemeente voor de rechtbank onvoldoende aannemelijk kan maken dat bepaalde bewijsmiddelen goed zijn, vind ik dat de gemeente ook niet van haar bevoegdheid gebruik moet maken om dat alsnog te doen. Voor ons heeft dit te maken met beginselen van behoorlijk bestuur, een beginsel van de democratische rechtsorde. Als iets voor de rechter niet kan worden bewezen, dan moet de gemeente niet op haar strepen gaan staan en zeggen: volgens de wet mogen wij onze eigen bewijsmiddelen zo aanvaarden, dus wij stellen hoger beroep in. Wij zullen beide voorstellen niet ondersteunen. De heer SCHRODER Ook mijn fractie was uitermate ontstemd over de privacy die hier in het geding kwam bij het allereerste voorstel, zoals dat ons is toegestuurd. Ook wij willen uitgelegd zien hoe dat kon gebeuren. Ten aanzien van de samenlevingsfraude is het zo dat bij het fraudebeleid door de raad is vastgesteld dat samenlevingsfraude de hoogste prioriteit heeft. U kent het standpunt van mijn fractie, wij delen dat standpunt niet. Wij zouden liever andere vormen van fraude als eerste prioriteit hebben aangemerkt, zeker waar samenlevingsfraude vaak tot wat ranzige discussies en met name ranzige onderzoeken leidt. U mag aannemen dat ik veel van dit soort onderzoeken heb gelezen. Ik wil een uitleg van het college hebben waarom er zo'n gedrevenheid is, wat uit dit voorstel blijkt, om betreffende deze zaak, waarover inmiddels vier rechters, drie van het Hof, in een strafzaak spreekt men met drie man recht, en één kantonrechter, hebben geoordeeld en die allen tot de conclusie zijn gekomen dat er geen sprake is van samenleving. Waarom zet het college dan, en ik zou graag een politiek antwoord hebben, zo zijn tanden erin en wil het hiertegen in hoger beroep? Ik wil de voorzitter persoonlijk graag herinneren aan de aanvaring die ik met hem heb gehad, toen ik een keer suggereerde om tegen een vonnis van de kantonrechter in beroep te gaan. Het betrof toen het parkeerbeleid van de gemeente Breda, waarover de kantonrechter anders dacht dan wij graag hadden gewild. Ik dacht dat ik toen te horen kreeg dat ik min of meer heiligschennis pleegde om twijfel te durven uiten bij het vonnis van de kantonrechter. Ik heb gezegd dat vier rechters hierover al hebben geoordeeld en zij komen kennelijk tot een andere conclusie. Hier is sprake van een gedrevenheid die zich wat mij betreft ook niet verhoudt tot het belang in deze zaak. Het is inderdaad zo, dat we bij de uitvoering van het bijstandsbeleid een behoorlijke controle van het rijksconsulentschap tegemoet kunnen zien. Doorgaans volstaat het wanneer rechters erover hebben geoordeeld en is de gemeente in ieder geval bij de uitvoering, ook van het fraudebeleid, voldoende gedekt. Dus ik zie hier niet de gedrevenheid in die het voorstel uitademt. Dat geldt ook voor het financieel belang. Zeker als door de kantonrechter is vastgesteld dat hij onvoldoende aanleiding vindt om te veronderstellen dat de uitkering on rechtmatig is verkregen, betekent dat dat negentig procent van de uitkering bij het Rijk kan worden gedeclareerd, en ook rechtmatig kan worden opgeëist door de gemeente. Tenslotte, dat is een klein beetje juridisch, vind ik dat de gemeente ruimte zoekt die er niet zou moeten zijn. Wat de kantonrechter doet is een civiele toets plegen betreffende de terugvordering van bijstand, en hier vraagt het college eigenlijk om in hoger beroep te laten vaststellen dat het bijstandsverlenend orgaan, de gemeente, een eigen vrijheid, een eigen verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de weging van de bewijsmiddelen. Dat lijkt een beetje op een bestuursrechtelijke toets, waar heel vaak het systeem bestaat dat de rechters geen volle toetsing mogen plegen, maar waar inderdaad aan het bestuursrechtelijke orgaan een vrijheid van beleid is toegekend. Ik vind dat in een civiele zaak, zoals in het geval van terugvordering, een bestuursrechtelijk eigen beleids terrein voor een gemeente niet aan de orde hoeft te zijn. Dus ook juridisch vind ik dat dit verhaal geen hout snijdt. Wij zullen in ieder geval ook tegen stemmen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1998 | | pagina 433