12 NOVEMBER 1998 562 BEANTWOORDING COLLEGE Wethouder VAN OS Op de eerste plaats wil ik ingaan op datgene wat door de fracties van het CDA en D66 is gezegd over de positie van de concernbegroting ten opzichte van de kadernota. Het is duidelijk dat de concernbegroting een vertaling is van datgene wat in de kadernota aan de orde is geweest. We hebben geprobeerd om de actualiteiten zoveel mogelijk in de cijfers te verwerken, zowel als het gaat om het regeringsbeleid en de regeringscirculaires, als om de meerjarige afspraken. In dat verband hebben we geprobeerd, gelet op de actualiteit in de cijferontwikkeling, opnieuw stil te staan bij de verdeling van het budget en de investeringsbehoefte van de stad. Ingaande op de vraag van de heer Van der Westerlaken wil ik erop wijzen dat ook bij de vorige besprekingen is aangegeven, dat je bij het inzetten van reserves, ook al is er sprake van een goed financieel beleid, een aantal vraagtekens kunt zetten. In dat verband hebben wij een heroverweging gedaan van dat soort zaken, waarover u spreekt. Ik denk dat het meer in de techniek zit dan in de vraagstelling of de begroting inderdaad een vertaling van de kadernota is. Hetzelfde geldt voor de middelen ten behoeve van de archeologie. In de concernbegroting is verwoord op welke wijze de afspraken tussen het Grondbedrijf en de dienst Cultuur verder zullen worden uitgewerkt. Op zich is dat geen verandering. Het is nu alleen vooraf afgesproken, en in de andere gevallen was dat veel meer achteraf. Overigens paste het bij de grondexploitaties dat er ook investeringen in de archeologie zouden gebeuren. De concernbegroting geeft aan, dat we hebben geprobeerd om binnen alle risico's en vraagpunten te blijven, die we vanuithet Rijk hebben. Ik noem dienaangaan de de ontwikkelingen van het gemeentefonds, de behoedzaamheidsreserve en de effecten daarop, de accressen, het financieel risico dat in het gemeentefonds wordt gemeld door een nieuwe post onvoorzien en ook de marges die in de ontwikkelingen van de uitkeringsbasis zitten. In de commissie Middelen is uitdrukkelijk de afweging van het college, over hoe je met al die onzekerheden omgaat, aan de orde geweest. Ik wil u wijzen op het feit dat het college in die zin toch redelijk optimistisch heeft geraamd. In een omslag, die ter visie heeft gelegen, is aangegeven dat wij ruim 50 van datgene waarin risico's zitten in deze begroting hebben ingezet. Dat is ook exact de reden waarom wij zeer terughoudend zijn om de behoedzaamheidsreserve op een andere wijze in te zetten. Ook de Provincie heeft ons, na het raadsdebat van vorig jaar, daarop nadrukkelijk gewezen. In dat verband denk ik dat het goed is om in de richting van de heer Taks aan te geven dat de D66-wethouder in het college ook het programakkoord uitvoert, waarin daarover ook iets stond. Maar het verzet van de vorige keer had nadrukkelijk iets te maken met de dekking. En dat verzet is in het college ongebroken, als het gaat De heer TAKS Dat was mij bekend. Wij begrijpen de portee van de opmerking wel. Wethouder VAN OS Maar ik had toch de behoefte om dat zo te vermelden, mijnheer Taks. De heer TAKS Dat neem ik u helemaal niet kwalijk. Wethouder VAN OS Daar was ik ook niet bang voor. Ik denk dat het in het kader van de afwegingen die het college daarna heeft gemaakt ten aanzien van alle sectoren, waarop de onderscheiden portefeuillehouders apart zullen ingaan, van belang is om het totale financiële beleid en het totale financiële beeld van de gemeente heel kort te schetsen. In de richting van de CDA-fractie meld ik dat wij ten aanzien van de jaarrekening nadrukkelijk hebben aangegeven, dat wij een poging doen om de behandeling van de jaarrekening te vervroegen. Dat betekent dat er maatregelen zijn getroffen om begin maart de cijfers zoveel mogelijk op tafel te hebben. Echter, ik denk niet dat het zal lukken om de behandeling daarvan in de raad van april te laten plaatsvinden, zijnde de laatste zitting van deze raad. Wij doen ons best, maar ik zeg u niet toe dat het in april kan gebeuren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1998 | | pagina 562