25 MEI 1999
204
betrekking tot de 1/3-regeling het volgende. Voorzover mij het Programakkoord bijstaat
hebben wij afgesproken dat de 1/3, 1/3, 1/3, die we nu hebben, blijft bestaan, totdat we
met elkaar een woningmarktmonitor hebben vastgesteld. Aan de hand daarvan kunnen
we in de discussie in de commissie en de raad vaststellen of het nieuwe instrument
geschikt is voor de doelstelling op dat punt. U heeft gezegd dat voor u vaststaat dat er
verandering is in de vraag. Dat verwondert ons. Het laatste stuk dat wij hebben ontvangen
is de quickscan, en daarin staat dat er nog nadere verkenningen moeten komen. Die
hebben wij nog niet ontvangen. Dus als u zegt: het staat voor mij vast, dan denk ik dat u
ons op korte termijn nóg een document kunt toesturen. Met betrekking tot de moties het
volgende. Over de motie (1) inzake de uitbreiding van het aantal commissieleden niet-
raadsleden hebben wij uitgebreid gediscussieerd. In coalitieverband kan het zo gaan dat
de ene partij er nul wil en de andere wil er drie. Ik vond het op dat moment billijk dat we
op dat punt tot een soort coalitiegemiddelde konden komen, en wij konden ons toen
akkoord verklaren met het aantal van twee commissieleden niet-raadsleden. Hoewel, je
moet nooit uitsluiten datje bij een nieuwe raadsperiode tijdens nieuwe onderhandelingen
wellicht daarover weer kunt discussiëren. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer
Adank bij motie (3), dat de discussie over de BBA en het openbaar vervoer verder moet
worden gevoerd in de commissie RO. Het college heeft de motie (2) inzake voorzitterschap
commissies voor een deel overgenomen, in die zin dat het eerder ingezette experiment
met twee commissies wordt voortgezet. Ik ga dan ook niet verder op deze motie in. In de
twee moties van de SP volgen wij het college. Met betrekking tot het initiatief Jubilee
2000, motie (4), maar het gaat te ver om daarover heel grondig en diepzinnig te
discussiëren, weet ik dat daarover landelijk door politici heel verschillende opmerkingen
worden gemaakt. De grondigheid waarmee de landelijke politiek dat beoordeelt, is zeker
voor de Partij van de Arbeid aanleiding om te zeggen: we moeten die discussies
afwachten. Het gaat ons te ver om hier ter plaatse op dat punt besluitvorming te laten
plaatsvinden, omdat het een buitengewoon gecompliceerde situatie betreft. Tenslotte nog
een opmerking bij de motie (5) over het Balkangebied. Wij hebben hierover al eerder
gediscussieerd. Dit is een heel ingewikkeld zaak, omdat je dan ook moet gaan praten over
datgene wat er in Kosovo gebeurt. Wij vinden dat ook dit een zaak is voor de landelijke
politiek.
De heer SCHÖDER
Wij danken het college allereerst voor de uitgesproken steun voor de motie (2) met
betrekking tot het technisch voorzitterschap. Laat ik het zo begrijpen, dat het college
voorstelt om die motie in stemming te brengen en vervolgens uit te voeren in de zin zoals
uw college het voorstelt, tenzij u zegt: we nemen de motie in deze zin over. Dan hoeft die
niet meer in stemming te komen. Hierop hoor ik graag uw reactie. Ook andere partijen
dank ik voor hun steun in dezen. Ten aanzien van het aantal commissieleden niet-
raadsleden het volgende. Het gaat ons toch vooral om de kwaliteit van de
beraadslagingen, niet alleen in de commissies, maar ook in de raad, en ook kleinere
fracties in de gelegenheid te stellen een betere bijdrage te leveren. Het is jammer dat het
CDA daar niet aan wil. Kennelijk onderschrijft men het kwaliteitsargument niet. De WD is
zelfs onverklaard tegenstander, en dat begrijp ik helemaal niet. Men zou daarvoor ook
inhoudelijke argumenten moeten hebben.
De heer MEEUWIS
Volgens mij zijn die in het fractievoorzittersoverleg voldoende uitgesproken. Daar zijn ook
alle argumenten uitgewisseld.
De heer SCHRODER
Als we tijdens de verkiezingen spreken over de kwaliteit van het raadsdebat, alsmede over
een meer dualistische benadering, want ook die is tijdens de verkiezingen aan de orde
geweest, ook door uw eigen partij mijnheer Meeuwis, dan vraag ik me af waarom het na
de verkiezingen ineens anders zou moeten zijn.