25 MEI 1999
211
De heer LEUNISSE
Ik heb niets, wat dat betreft. Ik heb alleen maar deze boodschap doorgekregen van
mensen die dat graag zouden willen weten. Is het niet van u, dan uiteraard van
wethouder Oomen. In de richting van wethouder Oomen wil ik nog een vraag stellen naar
aanleiding van datgene wat ik in mijn betoog heb verteld, namelijk: waar blijft de
familieparkeerkaart voor de ouderen? Met betrekking tot de drie moties van GroenLinks
merk ik op dat wij hierin volledig kunnen meegaan. Ten aanzien van de twee moties van
de SP moeten wij wat gas terugnemen. Wij vinden dat je deze zaken aan de landelijke
politiek moet overlaten.
Wethouder VAN OS
Op zich zijn er niet zoveel vragen meer in mijn richting gesteld. In de richting van de WD-
fractie het volgende. Het lijkt mij correct om in de hele problematiek rondom de overloop
in ieder geval ook de elementen, waarover wij zojuist in een kort debat met elkaar
spraken, op een goede manier weg te zetten, zodat die relatie helder is en we daaruit
uiteindelijk conclusies kunnen trekken. In de richting van de fractie van Breda '97 het
volgende. Zoals u het in uw bijdrage in de tweede termijn formuleert heb ik er minder
moeite mee. Maar uw bijdrage in de eerste termijn over communicatie bevatte ook
woorden als 'niet serieus nemen' en dergelijke. En die worden achter deze tafel natuurlijk
wel zwaar opgepakt. Wij zijn het ermee eens, en mevrouw Van Beusekom heeft dat ook
gezegd, dat wij niet altijd alles op de juiste manier doen. Er worden wel degelijk fouten
gemaakt. Dat is het probleem niet. Maar de woorden die u om die zinnen heen bouwde
waren nogal stevig. Overigens dank ik u voor het feit dat u uw tekst heeft uitgereikt, want
dat was voor mij een bevestiging dat ik uw woorden toch nogal stevig vond, en mijn
collega Van Beusekom was het met mij eens. Vandaar dat wij zo op uw bijdrage hebben
gereageerd. In de richting van de fractie van D66 het volgende. Ik heb in de
Rekeningcommissie aangegeven dat wij zullen praten over datgene wat we allemaal gaan
doen aan die planning. Uiteindelijk is de totale planning, zowel van projecten als
organisatie, een zaak van het college, maar ook van de raad als het gaat om het
vaststellen van het Meerjareninvesteringsplan en alle ambitieniveaus die daarbij horen, en
ook of de organisatie dat wel of niet aankan. Het ligt absoluut op het hoogste niveau om
daaraan sturing te geven.
De VOORZITTER
De heer Schroder vraagt mij om het dictum in de motie (2) toch over te nemen. Dat kan ik
niet, omdat in dat dictum staat dat het gaat om een structurele, definitieve aanpassing.
De heer SCHRODER
Ik denk dat u mij verkeerd heeft begrepen, voorzitter. Ik heb gevraagd of het college de
motie in de zin, zoals u zelf heeft aangegeven in uw eerste beantwoording, wilde
overnemen als de raad die uitspraak zou doen, dan wel dat u zegt: we nemen de motie
sowieso over in de zin zoals door ons is aangegeven. U zei daarbij: als de raad daartoe
besluit. U wilt dus kennelijk dat de motie wel in stemming komt, en dan mag die van mij
gelezen worden in die zin dat we op basis van een experiment in twee commissies verder
gaan.
De VOORZITTER
Wat ons betreft kan de motie als zodanig worden omgebouwd. Ik heb het gevoelen dat
daarvoor zeker een raadsmeerderheid is te vinden. Dat betekent dat ik zo meteen zal zien
of die meerderheid er is. Als die er niet is, dan kunt u uw motie alsnog indienen, dat wil
zeggen, dan breng ik die alsnog in stemming. Maar als ons voorstel wordt overgenomen,
dan hoeft dat niet meer, begrijp ik uit uw woorden. Ten aanzien van de ontwikkelings
samenwerking het volgende. Bij interruptie liet ik even merken dat wij kritisch staan ten
opzichte van Dat is niet negatief bedoeld, je kunt ook positief kritisch zijn. Natuurlijk
zijn wij kritisch ten opzichte van elk beleid en elke ondersteuning die we via overheidsgeld
indienen. In die zin is dat kritisch zijn bedoeld. Ik heb daarmee niet bedoeld om de
tegenstand, die bij de WD in principe bestaat tegen de ontwikkelingssamenwerkings-