27 MEI 1999 230 ordening en het tot stand komen van bestemmingsplannen is een hele uitgebreide procedure op zich. Daarbij ga je uit van een voorontwerp, waarvan de onderleggers ook al in het college worden besproken, het wordt met klankbordgroepen besproken en gaat vervolgens de inspraak in. In de hele procedure zit, als je kijkt naar de noodzakelijke onderdelen van zo'n bestemmingsplan, de realiseerbaarheid van het bestemmingsplan. Verkeersmaatregelen en oplossingen voor verkeersproblematieken en dergelijke, horen er ook in te zitten. Zie het bestemmingsplan van Princenhage, dat wij onlangs van u mochten ontvangen. Dan heb je zo'n intensief metselwerk vanwege de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat wij vermoeden dat, als je de maatregelen in een goede samenhang in dat tijdvak uitvoert, dat een proces is, waarvan je zegt dat je dat niet helemaal wilt dichttimmeren. Ik heb in de commissie gezegd dat je dat in meerdere of mindere mate kunt doen naar gelang de maatregelen werken, en dat je ze kunt aanscherpen of versoepelen. Ik wil wijzen op de complicatie die kan optreden, als we te ver gaan met het heel erg rigide vaststellen van tijden en aantallen, hoewel ik vind dat de doelstelling moet worden gehaald, die u in dit raadsvoorstel noemt. Ik noem als voorbeeld de aanleg van een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding, waarvan we nog niet precies weten hoe die eruit gaat zien, afhankelijk van de mogelijkheden die het MIT ons zal bieden. Ik ga ervan uit dat de HOV er uiteindelijk zal komen, het Rijk is daarvan ook een voorstander. Je kunt daarbij in de situatie komen dat je procedureel met elkaar in de knel komt, afhankelijk van de kwaliteit die zo'n hoogwaardige openbaar vervoersverbinding zal bieden. Ik vind het moeilijk om precies te bepalen waar je met de procedures begint en waar je ophoudt. Voorlopig houd ik mij er even aan vast dat je achtereenvolgens een aantal bestemmingsplannen hebt, waarin heel uitdrukkelijk moet worden aangegeven welke verkeersmaatregelen je moet nemen, hoe die aansluiten bij het raadsvoorstel dat wij nu vaststellen, met betrekking tot de uiteindelijk te reduceren aantallen bij de oplevering van de woningen. U geeft dat heel scherp aan. Wij gaan ervan uit dat je met die maatregelen, in onderlinge samenhang beschreven in bestemmingsplannen, met elkaar in de procedure een heel eind kunt komen. Ik wacht even op uw bijdrage, ook op de antwoorden op de vragen die vanavond door collega's zijn gesteld. De heer DE ROOS De voorgeschiedenis van dit structuurplan is al weer vrij lang. Serieuze planontwikkeling met betrekking tot dit gebied heeft al vanaf 1995 plaatsgevonden door middel van de trits structuurvisie, structuurschets en structuurplan. Al een tijd geleden, in 1997, werd het volstrekt duidelijk dat de forse uitbreiding van het bebouwde gebied bij Teteringen met 3.000 woningen, een zware wissel zou gaan trekken op dit gebied. En niet bepaald het minste probleem daarbij was natuurlijk de ontsluiting. Over de Oosterhoutseweg, die al jaren een drukke verkeersader is en ook een gevaarlijke weg is waar veel ongelukken gebeuren, is al jaren geroepen dat daar veel aan moet gebeuren. Natuurlijk zou de realisering van de VINEX op die locatie alleen maar leiden tot een vergroting van de problemen. Het is dan ook niet voor niets dat de raad al op 6 november 1997 stelde: eerst de verkeersproblemen oplossen en daarna verder met de planvorming, het 'go, no go'- besluit. Het structuurplan is inmiddels gemaakt. Consultatie en inspraak hebben plaatsgevonden. De commissie RO heeft op 11 mei 1999 lang erover vergaderd. Inmiddels zijn wij, sinds het 'go, no go'-besluit, al weer anderhalf jaar verder. Het resultaat is dat er voortgezette planvorming is, maar dat er geen oplossing is voor de verkeersproblemen. In de commissie RO van 11 mei 1999 is al gezegd van de kant van de fractie van GroenLinks dat er suggesties zijn gedaan, maar dat er niet echt concrete plannen zijn neergelegd. Het meest concreet is nog het realiseren van verkeerslichten. Er staat niet waar en hoe het moet worden gerealiseerd. Er wordt bijvoorbeeld gesuggereerd dat het gebruik van de fiets moet worden bevorderd, en als ik dan in de commissie vraag of dat betekent, dat er nu eindelijk eens vrij liggende fietspaden zullen worden gerealiseerd, dan krijg ik een opmerking naar mijn hoofd over het functioneren van mijn twee hersenhelften. In ieder geval krijg ik geen concreet en zakelijk antwoord. Ik heb al in de commissie gezegd, dat dit symptomatisch is voor de hardheid en de onderbouwing van de voorgestelde verkeersmaatregelen: ze zijn dus niet hard, en onvoldoende onderbouwd. De coalitiepartijen CDA, Partij van de Arbeid en WD zouden het voorstel terugnemen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1999 | | pagina 230